Les 61 KGT Herhalen woorsoorten

        Nodig:  laptop startklaar 
 👨‍🏫 Volgorde van de les
        1.  Wat kun je al?    2. Instructie   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



      
 Lesdoelen: - ik kan de woorden in een zin benoemen. 
                         
  Woordsoorten ww-lw-zn-bn
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

        Nodig:  laptop startklaar 
 👨‍🏫 Volgorde van de les
        1.  Wat kun je al?    2. Instructie   3. Zelfstandig werken   4. Terug- en vooruitblik



      
 Lesdoelen: - ik kan de woorden in een zin benoemen. 
                         
  Woordsoorten ww-lw-zn-bn

Slide 1 - Tekstslide

Wat kun je al?
  • woordsoorten: 
  • ww - lw - zn - bn

Slide 2 - Tekstslide

Welk woord is een vervoeging van een werkwoord?
A
fietspad
B
snelweg
C
botsten
D
stoplicht

Slide 3 - Quizvraag

Markeer het zelfstandig naamwoord en noteer het bijvoeglijk naamwoord dat erbij hoort.

De grote jongen stond voor het raam te kijken.

Slide 4 - Open vraag

Aan de slag
werkwoord - lidwoord - zelfstandig naamwoord - bijvoeglijk naamwoord
verder met weektaak  - Leeskaart (naar keuze)
 Terug- en vooruitblik   
   
   Lesdoel: -  ik kan de verschillende woordsoorten in een zin benoemen. 
  
       Junior Einstein
Weektaak

Slide 5 - Tekstslide

      Terugblik en vooruitblik

Terugblik
Je hebt geoefend met het benoemen van de woordsoorten ww-lw-zn-bn.
Doorgeefwoord - zn  
Vooruitblik  
In de volgende les ga je alle lesstof herhalen.


Slide 6 - Tekstslide

Sleep de woorden uit de zin naar het juiste zinsdeel.
Onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
Joni en Sander
hebben
2 kinderen.

Slide 7 - Sleepvraag

gisteren
gegeten.
Sleep de woorden uit de zin naar het juiste zinsdeel.
Onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
Wilco en Patrick
hebben
een kippetje

Slide 8 - Sleepvraag

die
wel.
Sleep de woorden uit de zin naar het juiste zinsdeel.
Onderwerp
persoonsvorm
lijdend voorwerp
Een frikandel
lust
ik

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is het lijdend voorwerp?

De man geeft de jongen een hand.
A
de man
B
geeft
C
de jongen
D
een hand

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het lv ?
Daniek zoekt naar haar lippenstift.
A
Daniek
B
zoekt
C
naar haar lippenstift
D
geen lv

Slide 11 - Quizvraag

Vervolg Quiz = bij oefenen SO PW

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het lv?
Volgende week gaan we naar Frankrijk.
A
volgende week
B
gaan
C
naar Frankrijk
D
er is geen lv

Slide 13 - Quizvraag

Ik heb gisteren een lekkere pizza gebakken.
lv=
A
een lekkere pizza
B
heb gebakken
C
ik
D
gisteren

Slide 14 - Quizvraag

De politie gaf de fietser een bekeuring.
LV=
A
gaf
B
De politie
C
de fietser
D
een bekeuring

Slide 15 - Quizvraag

Maartje heeft bij de Primark een jas gekocht. LV=
A
een jas
B
Maartje
C
bij de Primark
D
heeft gekocht

Slide 16 - Quizvraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Bruno drinkt een glas water.

Slide 17 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Mats roept zijn vader.

Slide 18 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

De voetballer trapt de bal weg.

Slide 19 - Open vraag

GAAT HET GOED?

Lukt het je om het

lijdend voorwerp van de zin steeds te vinden?


Voor de zekerheid nog een voorbeeld.

Slide 20 - Tekstslide

LIJDEND VOORWERP


Martijn | hangt | zijn jas | aan de kapstok.


Wat hangt Martijn? Martijn hangt zijn jas.


lijdend voorwerp = zijn jas

voorbeeld 4
ow
wwgez

Slide 21 - Tekstslide

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Fred doet peper op zijn gebakken ei.

Slide 22 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Op het feest hebben we gebak gegeten.

Slide 23 - Open vraag

De vermiste parkiet Pietje is na drie dagen teruggevonden.
LV=
A
De vermiste parkiet Pietje
B
is teruggevonden
C
na drie dagen
D
geen lv

Slide 24 - Quizvraag

Bedenk zelf een zin met een lijdend voorwerp. Geef aan welk deel het lv is.

Slide 25 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Dagmar heeft de regenjas aan de kapstok gehangen.

Slide 26 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Kirsten neemt Maja mee naar het zwembad.

Slide 27 - Open vraag

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

De visser heeft een karper gevangen.

Slide 28 - Open vraag