Hoe maak je de persoonsvorm ev.?
Staat er ik voor of achter de persoonsvorm? Schrijf de ik-vorm:
– ik laad, laad ik; ik bof, bof ik.
Staat er jij achter de persoonsvorm of je waarvan je jij kunt maken? Schrijf de ik-vorm:
– laad jij/je; bof jij/je. Maar: Laadt (jouw) vader zijn aanhangwagen?
In alle andere gevallen in het enkelvoud schrijf je: ik-vorm + t
– jij laadt, hij laadt, zij laadt, laadt de bezorger?; jij boft, hij boft, zij boft, boft je zus?
In het meervoud schrijf je het hele werkwoord:
– wij laden, jullie laden, zij laden; wij boffen, jullie boffen, zij boffen.