Herhaling voegwoorden

Lezen
timer
10:00
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lezen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Voegwoorden
- nevenschikkende voegwoorden
- onderschikkende voegwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Doelen
Je kent de voegwoorden. 
Nevenschikkende en onderschikkende.


Slide 3 - Tekstslide

Voegwoorden
Voegwoorden plakken deelzinnen aan elkaar.



Slide 4 - Tekstslide

Onderschikkende voegwoorden
- Verbinden twee ongelijkwaardige delen (je kunt de beide delen niet allebei los gebruiken zonder de woordvolgorde te veranderen)
- dat  en woorden waarvan dat de tweede lettergreep is (zodat, omdat, totdat)
- aangezien, daarom, als, hoewel, indien, mits etc.
- of (kan ook een nevenschikkend voegwoord zijn)

Slide 5 - Tekstslide

HOOFDZIN + HOOFDZIN

Twee hoofdzinnen kun je aan elkaar verbinden met een nevenschikkend voegwoord.

Dit zijn: en, want, maar en of.
HOOFDZIN + BIJZIN

Een hoofd- en een bijzin kun je aan elkaar verbinden met een onderschikkend voegwoord.

Er zijn veel onderschikkende voegwoorden, zoals: omdat, zodat, doordat, als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen, of.

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de functie van voegwoorden?
A
Zeggen iets meer over een zelfstandig naamwoord.
B
Verbinden woorden, woordgroepen en zinnen met elkaar.
C
Verbinden twee woorden tot één woord.
D
Voegen een werkwoord toe aan een zin.

Slide 7 - Quizvraag

Een nevenschikkend voegwoord...
A
is een voegwoord dat twee gelijke delen aan elkaar voegt.
B
is een voegwoord dat twee ongelijke delen aan elkaar voegt.

Slide 8 - Quizvraag

Een onderschikkend voegwoord...
A
is een voegwoord dat twee gelijke delen aan elkaar voegt.
B
is een voegwoord dat twee ongelijke delen aan elkaar voegt.

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het voegwoord in deze zin en hoe noem je dit voegwoord?

Ik blijf thuis vandaag, want ik ben ziek.
A
Want, nevenschikkend voegwoord
B
Want, onderschikkend voegwoord
C
Vandaag, nev. voegwoord
D
Vandaag, ond. voegwoord

Slide 10 - Quizvraag

Huiswerk voor morgen
Grammatica blok 4 opdracht 12 + 13 + 14

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Welke vier voegwoorden heb je geleerd voor: HZ +HZ

Slide 13 - Open vraag

Welke voegwoorden ken je allemaal?

Slide 14 - Open vraag

Samenstellingen
Woorden die bestaan uit twee of meer woorden, heten samenstellingen.

Je schrijft samenstellingen aan elkaar. 

Slide 15 - Tekstslide

De meeste samenstellingen schrijf je in het Nederlands aan elkaar:

  • kassameisje
  • wijkagent
  • zomervakantie
  • schoonmaakdoekje

Slide 16 - Tekstslide

Welke samenstellingen zijn goed?
A
Groentenwinkel, berensterk
B
Groentewinkel, beresterk
C
Groentenwinkel, beresterk
D
Groentewinkel, berensterk

Slide 17 - Quizvraag

samenstellingen van twee of meer zelfstandige naamwoorden


soms met liggend streepje

  • rodewijnglazen
  • diploma-uitreiking
  • tuinstoelkussen

Slide 18 - Tekstslide

Waar zijn de samenstellingen goed geschreven? (2)
A
hondenhok- ziekenauto-kippesoep
B
meningverschil-boekenplank-rodekool
C
beresterk-vissenkom-stationschef
D
damestrui-groentesoep-maneschijn

Slide 19 - Quizvraag

Samenstellingen

Twee of meer bestaande woorden die aan elkaar een nieuw woord vormen.


Bijvoorbeeld:

fiets + tas = fietstas

Slide 20 - Tekstslide

Welke samenstellingen zijn goed?
A
Manenschijn, reuzeleuk, aspergessoep
B
Maneschijn, reuzeleuk, aspergesoep
C
Manenschijn, reuzenleuk, aspergesoep
D
Manenschijn, reuzeleuk, aspergesoep

Slide 21 - Quizvraag

De tussen -s
Hoofdregel
In samenstellingen wordt een -s geschreven, wanneer deze ook wordt uitgesproken. Dus: stationsplein, moederskindje en scheepswrak.

Slide 22 - Tekstslide

Samenstellingen

Soms moet je tussenletters gebruiken om een goede samenstelling te maken.


fiets + maker = fietsenmaker

beer + sterk = beresterk

dorp + café = dorpscafé

Slide 23 - Tekstslide

Huiswerk voor do 
Spelling blok 3

Maken opdr. 5 t/m 8
Blz.145 t/m 147

Slide 24 - Tekstslide