(1) Je handen zijn warm,
enkelvoudig/nevenschikkend/onderschikkend
(2) Ik ken je al lang maar we zijn hier nooit eerder geweest, oh
enkelvoudig/nevenschikkend/onderschikkend
(3) Ik had geen idee dat jouw hart in hetzelfde ritme klopt.
enkelvoudig/nevenschikkend/onderschikkend
(4) Oh, ik wil niet dat je wordt ontdekt.
enkelvoudig/nevenschikkend/onderschikkend