Na les 1 - repetitio en enumeratio

Weet je nog?

Herhaling en misschien iets nieuws
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Weet je nog?

Herhaling en misschien iets nieuws

Slide 1 - Tekstslide

Welke zin(nen) bevat(ten) een personificatie?
A
Hij komt nooit en te nimmer meer terug.
B
De lucht schreeuwde en schreeuwde.
C
De docent had een kort lontje.

Slide 2 - Quizvraag

Is er sprake van een metafoor, personificatie of een vergelijking?

Wat een klier van een vent is die Peter toch!
A
metafoor
B
personificatie
C
vergelijking
D
geen van drieën

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van personificatie?
A
Hij is zo sterk als een beer
B
Hij zou haar vast en zeker hebben betaald
C
Heel Nederlands is aan het klussen
D
Papier is geduldig

Slide 4 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Hij gedraagt zich als een klein kind.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 5 - Quizvraag

Vergelijking, metafoor of personificatie?

Het gevaar loert op elke straathoek.

A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin uit het lied van Nielson bevat een personificatie?
A
Het is ijskoud.
B
Een rilling loopt een rondje op m'n rug.
C
Kunnen we een seconde terug?
D
Je zegt dat je niet langer van mij houdt.

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin(nen) bevat(ten) een personificatie?
A
Het schip danste op de golven
B
De lange verdediger versterkte de luchtmacht voorin
C
Je maakt van een mug een olifant
D
geen van deze

Slide 8 - Quizvraag

In welke zin vind je een personificatie?
(twee antwoorden mogelijk)
A
De wind waaide hard over het strand
B
De zon scheen fel op mijn gezicht
C
De zon streelde mijn gezicht
D
De wind fluisterde zachtjes haar naam

Slide 9 - Quizvraag

Herhaling lesstof
Doel
Ik kan de stijlfiguren repetitio en enumeratio herkennen en begrijpen.

Slide 10 - Tekstslide

Repetitio (herhaling)
Hierbij wordt er gebruik gemaakt van een herhaling van woorden om datgene wat je zegt te onderstrepen.

Voorbeelden:
  • Uur na uur bleef het stil
  • Tijdens het kamp was het macaroni en nog eens macaroni wat we kregen
  •  Plus geeft meer, veel meer

Slide 11 - Tekstslide

Enumeratio

Een enumeratio is een lange opsomming.

Voorbeeld:

  •  In de verte zag ik heuvels, bomen, bloemen, geiten en koeien.
  • Merel houdt van aardbeien, kersen, frambozen en bessen.

Kenmerk: lengte van de opsomming is variabel

Slide 12 - Tekstslide

Drieslag
De naam zegt het al: er worden drie dingen opgesomd.
Dit is een vaste combinatie.

Voorbeeld:
  • Te land, ter zee en in de lucht.
  •  Kwik, kwek en kwak
  • veni, vidi, vici (ik kwam, ik zag, ik overwon)

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Opsomming in drieën
De naam zegt het al: er worden drie dingen opgesomd.
Dit is een géén vaste combinatie.

Voorbeeld:
  • Morgen heb ik Duits, wiskunde en gym.
  • Morgen heb ik Nederlands, geschiedenis en gym.

Slide 15 - Tekstslide

Climax
Dit is een opsomming die naar een hoogtepunt voert.

Voorbeeld:
  • Het team ging voor brons, hoopte toen op zilver, maar heeft goud gewonnen.
  • Jij bent de liefste van het land, van Europa, van de wereld.

Slide 16 - Tekstslide

Anticlimax/ omgekeerde climax

Bij een anticlimax neemt de kracht of de spanning juist af.


Het is schitterend, prachtig, mooi, eigenlijk best aardig.


Het begrip 'anticlimax' wordt ook wel gebruikt als het einde van een verhaal, roman of film nogal teleurstellend is.





Slide 17 - Tekstslide

Je hebt mensen en mensen.

Dit is een:
A
Paradox
B
Anticlimax/omgekeerde climax
C
Repetitio
D
Enumeratio

Slide 18 - Quizvraag

Zij begon op het vmbo, ging naar havo, toen naar het hbo en zit nu op de universiteit.
A
Repetitio
B
Opsomming in drieën
C
Enumeratio
D
Climax

Slide 19 - Quizvraag

'Vanavond nog lichte, vanaf morgen matige en na het weekend strenge vorst.'
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
Climax
D
Drieslag

Slide 20 - Quizvraag

Vroeger gold: verliefd, verloofd, getrouwd. Hoe is dat tegenwoordig?
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
Climax
D
Drieslag

Slide 21 - Quizvraag

Geen gezeur: je bord leeg eten, de spullen in de vaatwasser zetten en dan snel aan je huiswerk voor morgen.
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
Climax
D
Drieslag

Slide 22 - Quizvraag

Het vlees, de organen, de botten, de huid, de hoorns, echt alles van de koe wordt verwerkt tot producten.
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
Climax
D
Drieslag

Slide 23 - Quizvraag

Om corona te stoppen moeten we testen, testen, testen.
A
Repetitio
B
Enumeratio
C
Climax
D
Drieslag

Slide 24 - Quizvraag

Metoniem
Wie metonymie gebruikt, ‘verschuift’ zijn woordgebruik. Je zegt niet rechtstreeks wat je bedoelt, maar gebruikt een ander woord. Dat woord roept datgene wat je bedoelt als het ware op. 

Slide 25 - Tekstslide

Voorbeeld metoniem
  • Wij krijgen een nieuwe badkamer. (bedoeld is: een nieuwe inrichting van de badkamer)
  • Ik ben dol op de polderlandschappen van Willem Roelofs. (bedoeld is: schilderijen van polderlandschappen)
  • In zo’n bloot badpak durf ik me niet te vertonen hoor. (bedoeld is: een badpak dat veel bloot laat zien)
  • Zoek toch eens een leuk vriendje; je komt altijd maar aanzetten  met zo’n babyface. (bedoeld is: een (volwassen) man die een babyface heeft)
  • Marianne Timmer won in 1998 en in 2006 goud. (bedoeld is: een gouden medaille)
  • Ghana speelde vanavond zijn laatste groepswedstrijd. (bedoeld is: het Ghanese team, voetbalelftal o.i.d.)
  • De schuwe pluimstaart klom heel snel de boom in. (bedoeld is: de eekhoorn (met pluimstaart))

Slide 26 - Tekstslide

Metafoor of metoniem?
Voordat we de bus instapten, telde de docent nog even de neuzen.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 27 - Quizvraag

Met zo'n diploma gaan alle deuren voor je open.
A
Metafoor
B
Metoniem

Slide 28 - Quizvraag

metafoor of metoniem?
Iemand een veilige haven bieden
A
metafoor
B
metoniem

Slide 29 - Quizvraag

Metafoor of metoniem?
Mijn buurman houdt wel van een glaasje.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 30 - Quizvraag

Mijn nieuwe kamer is een paleis geworden.
A
metafoor
B
metoniem

Slide 31 - Quizvraag

De fles smaakt altijd hetzelfde...

'De fles' =
A
metoniem
B
metafoor

Slide 32 - Quizvraag