19-11 4H Naamvallen vaste voorzetsels + keuzevoorzetsels

Grammatik Naamvallen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Grammatik Naamvallen

Slide 1 - Tekstslide

Inhalt
Start: Stappenplan
1) Zinsdelen 
2) Vaste voorzetsels
3) Keuzevoorzetsels

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Naamvallen 1e, 3e, 4e
1e naamval                Onderwerp
                         3e naamval                Meewerkend voorwerp
                        4e naamval                Lijdend voorwerp           

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je het Onderwerp? 


Wie/wat + gezegde*

* gezegde zijn alle werkwoorden in de zin

Slide 5 - Tekstslide

Hoe vind je het Meewerkend Voorwerp?



Je kunt voor het zinsdeel denkbeeldig 'aan' of 'voor' zetten

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vind je het Lijdend Voorwerp?


hhgghhj
Wie/wat + gezegde + Onderwerp

Slide 7 - Tekstslide

Wat is het ONDERWERP in deze zin?
Der Direktor ruft sein Lehrer an

Slide 8 - Open vraag

Wat is het MEEWERKEND VOORWERP in deze zin?

Hast du deiner Freundin ein Buch geschenkt?

Slide 9 - Open vraag

Wat is het LIJDEND VOORWERP in deze zin?
Karl ist ein guter Torwart

Slide 10 - Open vraag

Der Gruppe & Ein Gruppe

Slide 11 - Tekstslide

De bezittelijke voornaamwoorden horen bij de EIN Gruppe!

Slide 12 - Tekstslide

D.. Zug (m) hatte Verspätung
A
der
B
dem
C
den
D
die

Slide 13 - Quizvraag

Mark kann sein.. Kugelschreiber (m) nicht finden
A
sein
B
seinen
C
seinem
D
seiner

Slide 14 - Quizvraag

Der Mann schickt sein.. Frau (v) ein.. Karte (v)
A
seinem, ein
B
seiner, einer
C
seiner, eine
D
seinen, einer

Slide 15 - Quizvraag

D.. Madchen (o) gibt d.. Jungen eine neue Hose
A
Die, den
B
Das, den
C
Die, dem
D
Das, dem

Slide 16 - Quizvraag

Mein.. Hund (m) hat unser.. Sofa (o) beschädigt
A
meinen, unserem
B
mein, unser
C
meiner, unseren
D
meinem, unser

Slide 17 - Quizvraag

Ich habe d.. Schlussel (m) dein.. Frau (v) gegeben
A
die, deine
B
der, deiner
C
der, deine
D
den, deiner

Slide 18 - Quizvraag

2) Vaste voorzetsels

Slide 19 - Tekstslide

Vaste voorzetsels

Weißt du noch welcher Fall es ist?

durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang --> 4e naamval


aus, bei, mit, nach, seit, von, zu, außer, gegenüber, entgegen
--> 3e naamval


Slide 20 - Tekstslide

Ich fahre mit d.. Zug (m)
A
der
B
das
C
dem
D
die

Slide 21 - Quizvraag

Er kommt aus d.. Wohnung (v).
A
der
B
die
C
das
D
dem

Slide 22 - Quizvraag

Er geht durch .......... Zimmer (o)
A
einen
B
ein
C
eines
D
eine

Slide 23 - Quizvraag

Meine Schwester ist bei d..... Zahnarzt(m).
A
der
B
dem
C
die
D
das

Slide 24 - Quizvraag

Ohne ........... Vater werde ich es nicht tun.
A
mein
B
meiner
C
meinen
D
meine

Slide 25 - Quizvraag

3) Keuzevoorzetsels

Slide 26 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels
Sommige voorzetsels hebben in het Duits een vaste naamval.

Andere kunnen zowel vast een 4e als een 3e naamval krijgen.

Gelukkig is hier een makkelijk ezelsbruggetje voor!

Slide 27 - Tekstslide

Een auto met vier wielen rijdt.

Een auto met drie wielen staat stil.

Beweging is 4e naamval
Bevinden is 3e naamval

Slide 28 - Tekstslide

Keuzevoorzetsels

Slide 29 - Tekstslide

Ich gehe morgen nicht in ....... Schule.
A
die
B
der

Slide 30 - Quizvraag

Das Papier liegt unter ...... Teppich.
A
dem
B
den

Slide 31 - Quizvraag

Ich legte mich auf ........ Bett.
A
meinem
B
mein

Slide 32 - Quizvraag

Die Zeitung liegt schon wieder unter .... Tisch.
A
dem
B
den

Slide 33 - Quizvraag

Ich sitze auf ....... Pferd und warte auf......Freund.
A
dem, dem
B
das, den
C
dem, den
D
das, dem

Slide 34 - Quizvraag

Verder oefenen

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Link

Nog verder oefenen
Na klar: Online grammaticatrainer

https://www.duits.de/vaklokaal/grammatica/naamvallen/

Slide 37 - Tekstslide