2 havo les 5 b taalkundig ontleden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Uitleg van het boek.....

Is het rood dikgedrukte woord een bijwoord?

Hij schoot hard over.

Leg uit waarom

Hoe noem je het rode dikgedrukte woord?

André lachte nét iets te uitbundig

Hij is een bijzonder aardige jongen

1. bijwoord
2. bijvoeglijk naamwoord

Hij is een bijzonder aardige jongen

1. bijwoord
2. bijvoeglijk naamwoord

Hoe noem je het blauwe dikgedrukte woord?

Ron was behoorlijk  moe  van het dansen

Hoe noem je het rode dikgedrukte woord?

Ron was behoorlijk  moe  van het dansen

Wat voor soort woord is het blauwgedrukte woord?

Gerard liep zeer snel. 

Wat voor soort woord is het roodgedrukte woord?

Gerard liep zeer snel. 

tijd

Gisteren regende het

's Avonds is hij soms moe

Mijn vader voetbalt vaak.

Wanneer kom je?

Toen viel hij plotseling.

Benoem het bijwoord

Benoem het bijwoord

Benoem het bijwoord

Benoem het bijwoord

Benoem het bijwoord

Benoem het bijwoord

Het hele werkwoord noem je het infinitief.

lopen

spelen

voetballen

Het leerdoel is dat je hulpwerkwoorden en het zelfstandig werkwoord kunt benoemen van een zin.

koppelwerkwoorden

zijn, worden, blijven, 

blijken, lijken, schijnen,

 heten, dunken , voorkomen

Ik heb een fiets gekocht.

Ik had een fiets gekocht.

voltooid deelwoord

worden

zijn

hebben

Ik ga slapen

1. slapen= infinitief
2. slapen=voltooid deelwoord

Wat is geslapen in de zin
Ik heb geslapen

Zij zou de theekopjes ongewassen in de kast hebben willen zetten.

Wat is het belangrijkste ww?

1. zou
2. hebben
3. willen
4. zetten

De politie heeft drugslabs ontmanteld in Brabant en Limburg.

1. heeft= hulpwerkwoord
2. ontmanteld=hulpwerkwoord

Kinderen willen niet graag meer buitenspelen

1. buitenspelen=zww
2. wil=zww

Onze dokter was toen weer drie kilo aangekomen.

1. was = hww aangekomen = zww
2. was = zww aangekomen = zww
3. was = hww aangekomen = hww

Ik wil dansen!

1. dansen = zww
2. dansen = hww

Herschrijf de zin met een zelfstandig werkwoord.
Ik wil dansen.

Mijn vader helpt een oude man.

1. helpt= zww
2. helpt= hww

Ik heb mijn moeder een cadeau gegeven.

1. heb= zww
2. heb= hww

Herschrijf de zin met alleen een zww.
Ik heb mijn moeder een cadeau gegeven.

Kies één van de werkwoorden: fietsen/wandelen/steppen.
Gebruik het werkwoord in de ene zin als zww en in de andere zin als hww

Ik zou wel op vakantie naar IJsland willen.
'willen' is een...

1. zelfstandig ww
2. hulpwerkwoord

Herschrijf de zin met alleen een zelfstandig werkwoord.
Ik zou wel op vakantie naar IJsland willen.

Lodewijk heeft de fiets gerepareerd.
Gerepareerd = ???

1. hulpwerkwoord
2. zelfstandig werkwoord

Herschrijf de zin met alleen een zww.
Lodewijk heeft de fiets gerepareerd.