V4 - TH4 (V5) - DNA - les 6

Planner:
17/10 -> nabespreken SO + herhalen Thema 1 + BS 3
20/10 -> BS4 translatie 
herfstvakantie 
31/10 -> oefenen thema 1
3/11 -> BS4 vervolg
7-14/11 -> toetsweek -> thema 1
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Planner:
17/10 -> nabespreken SO + herhalen Thema 1 + BS 3
20/10 -> BS4 translatie 
herfstvakantie 
31/10 -> oefenen thema 1
3/11 -> BS4 vervolg
7-14/11 -> toetsweek -> thema 1

Slide 1 - Tekstslide

leren voor een toets (biologie)

Slide 2 - Tekstslide

RTTI
R - Wat is de functie van de ribosomen?

T1 - In welke fase van de mitose worden de chromatiden van elkaar getrokken?

T2 - Uit onderzoek aan een cel, die in het midden van een plantenwortel zat, blijkt dat hij veel plastiden bevat. Welke plastiden zullen dat zeer waarschijnlijk zijn geweest?

I - Japanse en Amerikaanse biologen hebben menselijke levercellen ‘verrijkt’ met een kankergen. Leg uit waarom het toevoegen van een kankergen voordelig kan zijn voor ondezoek naar leveraandoeningen. 

Slide 3 - Tekstslide

RTTI

Slide 4 - Tekstslide

de toetsen Havo 4+5

15 - 20% R - vragen
40 - 45 % T1 - vragen
20 - 25% T2 - vragen
15 - 20% I - vragen



Slide 5 - Tekstslide

open en gesloten vragen
De open vraag
1. Hoeveel punten? Zoveel stappen in je antwoord.
2. Gebruik de vraag zelf om je antwoord mee te beginnen.
3. Kom met iets nieuws (iets dat niet al in de vraag of informatie stond)
4. Controleer of je antwoord past bij de vraag (vragen ze om een uitleg, geef dan geen voorbeelden)

Slide 6 - Tekstslide

open en gesloten vragen
De meerkeuze of juist/onjuist vraag.

1. Kijk eerst of je de vraag kunt beantwoorden zonder naar de antwoorden te kijken.
2. Streep op de toets de foute antwoorden weg.
3. Als je al 8x antwoord A hebt, dan is het mogelijk dat de 9e x het weer antwoord A is.
4. Alleen bij zeker weten een antwoord verbeteren.
5. Juist/ onjuist, een bewering moet helemaal juist of onjuist zijn, 'een beetje goed' is dus een onjuiste bewering.

Slide 7 - Tekstslide

manieren van leren
een combinatie van minimaal 3 van onderstaande methoden:

  • begrippenlijst of kaartjes maken (R)
  • spiekbrief maken (R)
  • mindmap (RTTI)
  • toetsvragen maken en nakijken (T)
  • een ander kunnen uitleggen (I)


Slide 8 - Tekstslide

tips
  • begin ruim op tijd
  • maak een planning (ook al vind je dit lastig)
  • herhaal herhaal herhaal herhaal herhaal herhaal.... (alleen dan komt de informatie in je werkgeheugen terecht)
  • oefen oefen oefen zoals examenvragen / toetsvragen
  • slaap goed de dag voor de toets
  • oefen met je binas - welke tabellen kan ik gebruiken


Slide 9 - Tekstslide

afraders
  • alleen lezen
  • te kort van tevoren beginnen
  • de avond ervoor tot laat leren en weinig slapen
  • de samenvatting van een ander leren
  • samenvatten -> daarom heb je het boekje samengevat :-)
  • Met een stift aanstrepen wat belangrijk is, dat is alleen effectief tijdens het beantwoorden van een vraag.

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag

  • Maak een spiekbrief
  • Maak een mindmap
  • Maak oefentoetsen en kijk ze na
  • Laat je overhoren door een klasgenoot
  • Maak een begrippenlijst of begrippenkaartjes

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

bespreken van de toets
analyse @classroom


  1. doornemen van de vragen
  2. invullen formulier
  3. opmerkingen? zet een * bij de vraag
  4. iedereen levert de toets weer in
  5. cijfers morgen op magister

Slide 13 - Tekstslide

nabespreken:
toets doornemen
vul het reflectieformulier in @ classroom

* of eerst BS3 DNA en daarna de toets? 

Slide 14 - Tekstslide

Thema 4 (V5) DNA

BS 3 DNA-transcriptie 

Slide 15 - Tekstslide

Leerdoelen BS3
Na deze les kun je: 
  • beschrijven hoe transcriptie plaatsvindt. 

Slide 16 - Tekstslide

Begrippen BS3
RNA
ribose
uracil (U)
messenger RNA (mRNA)
ribosomaal RNA (rRNA)
transfer-RNA (tRNA)
transcriptie
RNA-polymerase
promotor
transcriptie factoren
template -streng/ matrijsstreng
coderende streng
pre-mRNA
RNA-processing
introns
exons
spliceosoom
splicing

Slide 17 - Tekstslide

DNA
zit in de celkern en bevat ons erfelijk materiaal

de recepten voor het aanmaken van onze eiwitten

echter 1 probleem... 

Slide 18 - Tekstslide

de ribosomen* snappen het DNA niet


Maar wel RNA

* thema 1 organellen in cytoplasma en RER voor eiwitproductie

Slide 19 - Tekstslide

dus het DNA moet omgezet worden in RNA...

= transcriptie 

Slide 20 - Tekstslide

BS 2
BS 3
BS 4
kopiëren        omzetten            vertalen 

Slide 21 - Tekstslide

BS 2
BS 3
BS 4
kopiëren        omzetten            vertalen 

Slide 22 - Tekstslide

RNA
ribonucleinezuur
  • ribose i.p.v. desoxyribose 
  • ook fosfaatgroep
  • stikstof basen adenine, cytosine en guanine
  • GEEN thymine MAAR WEL uracil 
  • enkel strengs

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

van DNA naar RNA
het DNA wordt dus herschreven = transcriptie 
  • vergelijkbaar proces als DNA-replicatie
  • door RNA-polymerase 
  • niet het hele DNA maar alleen de genen
  • RNA verlaat de celkern via de kernporiën naar de ribosomen

Slide 25 - Tekstslide

Verschillende soorten RNA
pre-messenger RNA (pre-mRNA)
messenger RNA (mRNA)
ribosomaal RNA (rRNA)
transfer-RNA (tRNA)

Slide 26 - Tekstslide

Verschillende soorten RNA
pre-messenger RNA (pre-mRNA)
messenger RNA (mRNA)
ribosomaal RNA (rRNA) 
-> bestanddeel ribosomen
transfer-RNA (tRNA)

Slide 27 - Tekstslide

Verschillende soorten RNA
pre-messenger RNA (pre-mRNA)
messenger RNA (mRNA)
ribosomaal RNA (rRNA) 
-> bestanddeel ribosomen
transfer-RNA (tRNA)
-> bindt aminozuren uit cytoplasma en vervoert die naar de ribosoom voor eiwitsynthese (BS4)


Slide 28 - Tekstslide

Verschillende soorten RNA
pre-messenger RNA (pre-mRNA) BS3
messenger RNA (mRNA) BS3
ribosomaal RNA (rRNA) 

transfer-RNA (tRNA)



Slide 29 - Tekstslide

dus...transcriptie:
  1. DNA in de celkern (ATCG)
  2. RNA-polymerase bindt aan de promotor (bij eukaryoten moeten hier transcriptiefactoren aan zitten)
  3. waterstof bruggen worden verbroken (ssDNA) 

Slide 30 - Tekstslide

dus...transcriptie:
4. RNA-polymerase bindt basen die complementair zijn aan de template streng* aan elkaar (5'->3')

*template streng = patrijsstreng = keten met promotor (3'-> 5')
andere keten = coderende streng (5'->3')

Slide 31 - Tekstslide

dus...transcriptie:
5. na zo'n 10 nucleotiden laat het RNA het DNA los
6. dit gaat door tot er een terminator* bereikt wordt
7. na het loslaten heb je pre-mRNA

*terminator = specifiek stuk DNA dat codeert voor het einde
-> niet later verwarren met stop codon (BS4)

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

transcriptie regulatie
open en gesloten 
DNA
-> open: RNA-pol.
kan er makkelijk bij
-> gesloten: RNA-pol.
kan er NIET bij

Slide 35 - Tekstslide

transcriptie = RNA productie 
RNA polymerase
werkt van links
naar rechts
dus van A naar B
korte strengen naar lange strengen

Slide 36 - Tekstslide

Voorbeeld
         DNA 3'-TTGCCAAAGCTGAAGT-5'
pre-mRNA 5'-                                -3'

Slide 37 - Tekstslide

Voorbeeld
         DNA 3'-TTACCAAAGCTGATGT-5'
pre-mRNA 5'-AAUGGUUUCGACUACA-3'

Slide 38 - Tekstslide

van pre-mRNA naar mRNA
pre-mRNA = complementair aan het genoom
maar bevat ook stukken die coderen en niet coderen voor aminozuren 

dus: RNA-processing


Slide 39 - Tekstslide

RNA-processing
exon:
  • coderende stuk

intron:
  • niet coderend stuk
  • wordt verwijderd 
  • =splicing

Slide 40 - Tekstslide

RNA-processing: splicing

Slide 41 - Tekstslide

RNA-processing: splicing
spliceosoom knipt de introns uit het pre-mRNA en plakt de axonen weer aan elkaar: resultaat = mRNA

Slide 42 - Tekstslide

binas 
71H

Slide 43 - Tekstslide

RNA vs. DNA feitjes
  • RNA wordt sneller afgebroken
  • DNA is dus stabieler
  • DNA-polymerase mag minder fouten, want dit gaat door naar de volgende cel en daarna weer
  • mRNA zit dus meerdere keren in de cel, zodat er veel ribosomen tegelijk aan de slag kunnen 

Slide 44 - Tekstslide

Welk verschil tussen RNA en DNA klopt NIET?
A
DNA: dubbelstrengs RNA: enkelstrengs
B
DNA: alleen de genen RNA: langs de hele keten
C
DNA: dexocyribose RNA: ribose
D
DNA: thymine RNA: uracil

Slide 45 - Quizvraag

Wat is de RNA sequentie na transcriptie van: CGGATACGGTTAA?
(dus complementair en ipv. T een U)

Slide 46 - Open vraag

Vanaf welk punt wordt het DNA afgelezen?
A
vanaf A naar B, want het gaat altijd die kant op
B
vanaf B naar A, want het gaat altijd die kant op
C
vanaf A naar B, want daar zijn de ketens nog korter
D
vanaf B naar A, want daar zijn de ketens nog korter

Slide 47 - Quizvraag

Waarom is het minder erg als RNA-polymerase een foutje maakt in de transcriptie dan DNA-polymerase in de replicatie? (2 goede)
A
het RNA wordt sneller vervangen
B
DNA is de basis voor de volgende replicatie en transcriptie
C
RNA is stabieler
D
DNA fouten worden niet overgedragen aan de nakomelingen

Slide 48 - Quizvraag

Waarom vindt er splicing plaats van het pre-mRNA?
A
extra stap dus extra bescherming
B
als alle informatie gebruikt zou worden zouden de eiwitten veel te lang worden
C
zo krijgen de ribosomen een extra lang keten te verwerken
D
het DNA geeft te weinig informatie

Slide 49 - Quizvraag

Overzicht
BS2          BS3                BS4

Slide 50 - Tekstslide

vragen? 
oefening transcriptie 

huiswerk opdrachten 17 t/m 20
lees BS4

Slide 51 - Tekstslide