9 december

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bespreken Hulpboek blz. 107, ergon 16 en blz. 109, Erga 18 en 19.
  • H. 8, Argonauten. 
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Bespreken Hulpboek blz. 107, ergon 16 en blz. 109, Erga 18 en 19.
  • H. 8, Argonauten. 

Slide 1 - Tekstslide

Vragen Grammatica?

Slide 2 - Open vraag

Geen vragen (meer)?
  • Maak maar twee rijtjes.... 

Slide 3 - Tekstslide

Ergon 16
  • 1 Het kind roept de vader, maar de vader hoort hem niet.
  • 2 Het kind hoort de moeder; hij roept haar.
  • 3 Het meisje heeft drie broers; ze speelt altijd samen met hen.
  • 4 Het schip van jullie is in de haven; de naam ervan is Argo.

Slide 4 - Tekstslide

Ergon 16
  • 5 De Grieken zijn blij, omdat de godin hen beschermt.
  • 6 Gaia is de moeder van ons allemaal , want het leven ontstaat uit haar.
  • 7 De zonen helpen de moeder; zij maken namelijk vuur voor haar.
  • 8 De Grieken dragen wapens; want de aanvoerder van hen (hun aanvoerder) leidt hen naar de strijd.

Slide 5 - Tekstslide

Hulpboek blz. 108



Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Hulpboek blz. 108
Ergon 18 en 19.


Slide 12 - Tekstslide

Ergon 18
  • 1 τιμήν acc ev 1
  • 2 λιμήν nom ev 3
  • 3 ὀνόματα nom mv 3 acc mv
  • 4 πέτρα nom ev 1
  • 5 ἄνδρα acc ev 3
  • 6 κινδύνους acc mv 2
  • 7 δόλος nom ev 2
  • 8 γυναικός gen ev 3

Slide 13 - Tekstslide

Ergon 18
  • 9 Ἑλλάδι dat ev 3
  • 10 δένδροις dat mv 2
  • 11 θρόνον acc ev 2
  • 12 δόρασιν dat mv 3
  • 13 ἐσθῆτες nom mv 3
  • 14 ἀρετή nom ev 1
  • 15 ἡρώων gen mv 3
  • 16 χώρας gen ev 1 acc mv

Slide 14 - Tekstslide

Ergon 18
  • 17 θυγατέρας acc mv 3
  • 18 σοφίᾳ dat ev 1

Slide 15 - Tekstslide

Ergon 19
  • 1 van verbuigingsgroep 1: σοφία τιμῆς
  • van verbuigingsgroep 2: ὅπλα φίλοις κίνδυνος
  • van verbuigingsgroep 3: λιμήν ἥρως ὀνόματα
  • in de nominativus: ἥλιος ἐσθής  ἡγεμών
  • 5 in de genitivus: φωτός θρόνου τέχνης

Slide 16 - Tekstslide

Ergon 19
  • 6 in de dativus: φόβῳ κεφαλαῖς λιμένι ἥρωσιν
  • 7 in de accusativus: ἄνδρα σοφίαν κόρας
  • 8 in het enkelvoud: χώρᾳ δόρυ στόλῳ
  • 9 in het meervoud: δόρατα κίνδυνοι φίλους

Slide 17 - Tekstslide

Argonauten


Taalboek blz. 44.
Hulpboek blz. 36.
Maak opdr. 22, 23. 

timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 22a
  • Talent: Iason is slim want hij verzamelt mannen om zich heen die ieder iets bij tedragen hebben aan zijn expeditie. Hij is dus niet zo arrogant dat hij denkt het alleen aan te kunnen.
  • Zwakte: misschien is zijn zwakte dat hij naïef is en de niet te vervullen opdracht toch aanneemt, maar dat kan ook tot arrogantie of overmoedigheid gerekend worden.
  • Angst: Iason zelf is niet angstaanjagend. 
  • Doel: Iasons doel is niet de wereld te verbeteren. Hij claimt de troon en neemteen uitdaging aan om dat doel te bereiken.
  • Iason voldoet dus niet aan alle typeringen van Carl Jung.

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 22bc
  • b Eigen verwerking.
  • Bijvoorbeeld:
  • •Ja, want een echte held moet zowel iets aantrekkelijks hebben (betoverend zijn) maar moet ook ontzag inboezemen door bijvoorbeeld bijzonder sterk of agressief aanvallend tegenover monsters te zijn waardoor gewone mensen bang worden. De held Odysseus had ook iets innemends waardoor mensen / vrouwen / godinnen hem hielpen.
  • •Nee, om het op te nemen tegen het kwaad hoeft een held niet per se betoverend te zijn. Hij kan bewonderd worden alleen om zijn kracht, bijvoorbeeld Herakles.
  • c Eigen verwerking.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 23
  • a Iason, de leider van de expeditie is afgebeeld in wapenrusting met een rood pantser aan. Hij lijkt op een veldheer.
  • b Naast hem is Orpheus afgebeeld, herkenbaar aan zijn muziekinstrument.
  • c Als de hele rij mensen ingescheept wordt zijn het er tientallen, misschien wel 50.

Slide 21 - Tekstslide

Argonauten


Taalboek blz. 44.
Hulpboek blz. 36.
Maak opdr. 24, 26. 

timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht 24
  • a + b Eigen verwerking. 
  • c Iason spreekt zijn vrienden / reisgenoten toe.

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht 26
  • Ὁ Ἰάσων
  • teamspeler ('hij is niet van plan het alleen te doen')
  • τοῦ στόλου ἡγεμών:  hij is de leider
  • Ὁ Ἄργος
  • hij heeft veel vakkennis/ vakman
  • ὁ ναυπηγός: hij bouwt het schip en kan bv. reparaties uitvoeren

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 26
  • οἱ ὑπόπτεροι Βορεάδαι
  • kunnen vliegen en willen hun dapperheid tonen
  • ὁι ὑπόπτεροι: zij kunnen bv. ‘luchtsteun’ geven en verkenningsvluchten houden
  • Ὁ Ὀρφεύς
  • kan goed muziek maken
  • ταῖς ᾠδαῖς θέλγει:  hij kan bv. de maat aangeven voor de roeiers en hen amuseren

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 26
  • ἡ Ἀταλάντη
  • kan goed boogschieten
  • τῷ τόξῳ ὑπερβαλλει: Zij kan vijanden verjagen met haar pijlen.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Argonautentocht


Taalboek blz. 46.
Hulpboek blz. 38.

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 28
  • a Het verband is dat de vrouwen Aphrodite, de godin van de liefde en schoonheid verwaarlozen en vervolgens gestraft worden met het verlies van hun schoonheid en de liefde van hun mannen.
  • b Phineus vertelde door aan iedereen wat hij in de toekomst had gezien en werd vervolgens gestraft met blindheid; het verband bij de tweede straf, de Harpijen die zijn voedsel roofden en bevuilden, is niet duidelijk.
  • c Bij de vrouwen van Lemnos is er geen sprake van hybris maar eerder van een dom vergeten, er is geen opzet in het spel; Phineus praatte wel bewust zijn mond voorbij en dat zou wel een vorm van hybris kunnen zijn.

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 29
  • a De mens die offert (= ik) , die iets (waardevols) geeft aan de goden, verwacht er iets voor terug van de goden (= jij). Andersom kan ook: wanneer de oogst bijvoorbeeld goed is en de mens (= ik) gaat er vanuit dat de goden daarvoor hebben gezorgd, dan brengt hij een dankoffer aan de goden (= jij).
  • b Phineus wil de Argonauten helpen als zij hem bevrijden van de Harpijen; de Argonauten willen Phineus helpen als hij hen helpt te vertellen hoe zij veilig verder kunnen varen om hun doel te bereiken.

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 30
  • r.1 τῇ χώρᾳ
  • in het gebied  
  • ev v
  • aanvulling bij vz
  • r.7/8 τῷ γέροντι
  • voor de oude man
  • ev m
  • meew vw

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 30
  • r.11 φόβῳ
  • door/uit angst
  • ev m
  • bw bep
  • r.3 τῶν κινδύνων
  • van de gevaren
  • mv m
  • aanvulling bij vz

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 30
  • r.3 τοῦ στόλου
  • van de tocht
  • ev m
  • bv bep
  • r.6 τῶν θεῶν
  • van de goden
  • mv m
  • bv bep

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 30
  • r.11 τῆς χώρας
  • van het gebied
  • ev v
  • bw bep
  • r.12 τῶν θεῶν
  • van de goden
  • mv m
  • bv bep

Slide 34 - Tekstslide

Opdracht 31
  • r.3 αὐτὸν
  • ev m
  • lv
  • Phineus
  • r.4 αὐτοῖς
  • mv m
  • aanvulling ww
  • Argonauten

Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 31
  • r.6 αὐτὸν
  • ev m
  • lv
  • Phineus
  • r.7 αὐτοῦ
  • ev m
  • bv bep
  • Phineus

Slide 36 - Tekstslide

Opdracht 31
  • r.10 αὐτάς
  • mv v
  • lv
  • Harpijen

Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 32
  • A juist, hij was koning in die streek voordat hij blind werd; 
  • B onjuist, hij wil eerst dat zij hem bevrijden van de Harpijen; 
  • C Juist, in die zin dat hij wijs is omdat hij de in de toekomst kan zien. / Onjuist omdat hij dom gehandeld heeft als koning; 
  • D onjuist, Phineus is gestraft voordat hij Iason ontmoette;
  • E onjuist, in de Griekse tekst staat dat de Boreaden hen verjoegen voordat ze de maaltijd konden stelen; 
  • F juist, in de Griekse tekst staat dat de Harpijen nooit meer terugkwamen

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 33
  • a Bijvoorbeeld: De botsende rotsen aan weerskanten van de doorgang klappen op elkaar wanneer er een schip langsgaat. 
  • b πρῶτον μὲν ( een duif sturen) ἔπειτα δ᾽ (daarna hard roeien) 
  • c Bijvoorbeeld: Phineus zegt dat de Argonauten eerst de duif tussen de rotsen door moeten laten vliegen; de rotsen zullen dichtklappen en daarna weer open gaan. Op dat moment moeten ze zo hard mogelijk roeien om tussen de rotsen door te komen voordat deze zich weer zullen sluiten.

Slide 39 - Tekstslide

Opdracht 34
  • 1. een duif
  • 2. overeenkomstig
  • 3. woorden
  • 4. de oude man
  • 5. klappen tegen elkaar
  • 6. de rotsen
  • 7. van de staart
  • 8. meteen

Slide 40 - Tekstslide

Opdracht 34
  • 9. de helden
  • 10. opnieuw
  • 11. ze vernietigen
  • 12. van de achtersteven
  • 13. de weg
  • 14. naar
  • 15. voor het schip
  • 16. voor de helden

Slide 41 - Tekstslide

Opdracht 34
r.20 De Argonauten sturen eerst [ 1 een duif ] door  de Symplegaden heen [ 2 overeenkomstig ] de [ 3 woorden ] van [ 4 de oude man].
De Symplegaden [5 klappen tegen elkaar], maar de duif is sneller:
[6 de rotsen] vernietigen alleen maar een stukje [7 van de staart].
[8 meteen] roeien [9 de helden] zo snel mogelijk. [10 opnieuw] klappen
de rotsen tegen elkaar, maar [11 ze vernietigen] alleen een
stukje [12 van de achtersteven]: want de Argo is sneller. Zo is vanaf
nu [13 de weg] [14 naar] Kolchis vrij [15 voor het schip] en [16 voor de helden].

Slide 42 - Tekstslide

Opdracht 35
  • De Argo is het eiland Lemnos al voorbij, de Symplegaden zijn waarschijnlijk links en rechts waar op de kaart Bosporus staat aangegeven.

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Video

Argonautentocht


Taalboek blz. 46.
Hulpboek blz. 38.

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Video

Aan het werk.
  • We lezen taakboek blz. 45. 
  • Doe hulpboek blz. 36, opdracht 24. 

Slide 47 - Tekstslide

Aan het werk.
  • Leer de vetgedrukte woorden op Taalboek blz. 27,  29, 31, 41, 43, 45.
  • Leer de grammatica t/m H. 8 (blz. 140 t/m 145).
  • Lees tekstboek blz. 46-47.
  • Maak Hulpboek blz. 38, opdracht 28, 29 en 30 .

Dit is ook huiswerk. 

Slide 48 - Tekstslide

Aan het werk.
  • Leer Hulpboek blz. 156, 1 t/m 9.
  • Leer Hulpboek blz. 140 t/m 145.
  • Lees Hulpboek blz. 46.
  • Maak Hulpboek blz. 38, Opdracht 28 t/m 31.

Dit is ook huiswerk. 

Slide 49 - Tekstslide

Opdracht
  • Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
  • Benoem ieder woord in de zin.
  • Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
  • Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
  • Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)

Slide 50 - Tekstslide

Wat heb je vandaag geleerd?

Slide 51 - Open vraag

Wat is nog onduidelijk?
Waar wil je meer over weten?

Slide 52 - Open vraag