PV + Onderwerp

De mensen praten met elkaar.
Wat is de persoonsvorm?
A
mensen
B
praten
C
met
D
elkaar
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

De mensen praten met elkaar.
Wat is de persoonsvorm?
A
mensen
B
praten
C
met
D
elkaar

Slide 1 - Quizvraag

Morgen heb ik een voetbalwedstrijd.
Wat is de persoonsvorm?
A
heb
B
voetbalwedstrijd
C
morgen
D
ik

Slide 2 - Quizvraag

Ik ben dol op donuts van de Jumbo.
Wat is de persoonsvorm?
A
Jumbo
B
donuts
C
ben
D
ik

Slide 3 - Quizvraag

Gisteren ben ik mijn kluissleutel verloren.
Wat is de persoonsvorm?
A
Mijn kluissleutel
B
Gisteren
C
verloren
D
ben

Slide 4 - Quizvraag

Morgen heb ik een voetbalwedstrijd.
Wat is de persoonsvorm?
A
heb
B
voetbalwedstrijd
C
morgen
D
ik

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 7 - Quizvraag

'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze

Slide 8 - Quizvraag

Onderwerp en persoonsvorm
- Het onderwerp hoort altijd bij de persoonsvorm.
- Staat het onderwerp in enkelvoud dan moet de persoonsvorm ook in enkelvoud.



Slide 9 - Tekstslide

Het onderwerp
- Wie/wat + pv? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.
"De hond eet zijn brokjes op."

Wie eet?
Onderwerp:  de hond  
Let op: je moet ook het lidwoord meenemen in het onderwerp!

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?

Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Langs de weg zat een man met een strohoed op uren lang te wachten op hulp.
A
hulp
B
een man
C
een man met een strohoed op
D
uren

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Langs de weg zat een man met een strohoed op uren lang te wachten op hulp.
A
hulp
B
een man
C
een man met een strohoed op
D
uren

Slide 15 - Quizvraag