Recap - CH4 + powerpoint TajMahal

CH4
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

CH4

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Plural Bamboozle quiz

Present continuous Worksheet

An or A Worksheet

Listening exercise


Goals
Know how to form the plural

Know how and when to use the Present Continuous.

Know how and when to use a, an, the.

Slide 2 - Tekstslide


RECAP CH4 - TEST YOURSELF

Slide 3 - Tekstslide

1. Prepositions of place

Pick the right answer!
A
next to
B
among
C
over
D
between

Slide 4 - Quizvraag

2. Prepositions of place

Pick the right answer!
A
under
B
on
C
in
D
behind

Slide 5 - Quizvraag

3. Prepositions of place

Pick the right answer!
A
under
B
in front of
C
between
D
below

Slide 6 - Quizvraag

Prepositions of place

Slide 7 - Tekstslide

The articles a/an
An is used for a noun starting with: vowels - sound
(An gebruiken we bij znw die starten met een klinker-klank)
an ear            an investigation         an officer


A is put before nouns starting with: consonant - sound
(A gebruiken we bij znw die beginnen met een
medeklinker-klank)

a pet a teacher a bicycle
 

Slide 8 - Tekstslide

Use the correct article:
4. We have .... open kitchen.
A
a
B
an

Slide 9 - Quizvraag

Use the correct article:
5. The building has ... lot of windows.
A
a
B
an

Slide 10 - Quizvraag

Use the correct article:
6. We don't have to wear ... uniform at school.
A
a
B
an

Slide 11 - Quizvraag

Use the correct article:
7. We have got ... hour left.
A
a
B
an

Slide 12 - Quizvraag

Imperative 
gebiedende wijs
positive imperative =  
werkwoord + rest van de zin

negative imperative
Don't + werkwoord + rest van de zin

Slide 13 - Tekstslide

Form a sentence - negative imperative:
8. at the crossroad - turn- left

Slide 14 - Open vraag

Form a sentence - positive imperative:
9. to the teacher - listen

Slide 15 - Open vraag

Subject vs. Object pronoun
Persoonlijke voornaamwoorden
Subject pronoun vs. Object pronoun
Subject pronoun / Onderwerp
Object pronoun / Lijdend of meewerkend voorwerp
Vaak het onderwerp v/d zin
Vaak het lijdend of meewerkend voorwerp v/d zin.
I = ik
You = jij
She/He/It = zij/hij/het

We = wij
You = jij 
They = zij

She helps me cook dinner.
Me = mij
You = jou
Her/Him/It = haar/hem/het

Us = ons
You = jullie
Them = hun

She helps me cook dinner.

Slide 16 - Tekstslide

10. Vervang de woorden tussen haakjes met een
object pronoun:

I am reading (the book).
A
it
B
us
C
him

Slide 17 - Quizvraag

11. Vervang de woorden tussen haakjes met een
object pronoun:
Can you tell (the people) the way to the airport, please?
A
them
B
her
C
us

Slide 18 - Quizvraag

12. Vervang de woorden tussen haakjes met een
object pronoun:
Can you help (my sister and me), please?
A
them
B
us
C
her

Slide 19 - Quizvraag

Present Continuous = t.t. 
Signaalwoorden geven aan dat je deze regel moet gebruiken: 
-  now, at the moment, listen, look etc. 

Stap 1: lees de zin en vind het onderwerp 
Stap 2: kies uit een vorm van het ww zijn (to be) 
                I = am                she/he/it = is               we/you/they = are 
Stap 3: ww + ing 

Slide 20 - Tekstslide

13. Present Continuous:
She ... (learn) at the moment

Slide 21 - Open vraag

14. Present Continuous:
Jim and Jason... (game) now.

Slide 22 - Open vraag

15. Present Continuous
I .... (think).

Slide 23 - Open vraag

Go to p. 42 
Do chapter I Writing & Grammar 
55, 56, 57, 58, 59, 60
timer
12:00

Slide 24 - Tekstslide

I understand the grammar of CH4
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Planning
- Mock test CH4 
- Powerpoint in pairs > India ex. 34 + 35
- Presentations

Slide 26 - Tekstslide