Woordsoorten H5 vz les 2 H1F

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek
* Invullen feedback
* H5 woordsoorten voorzetsel; lesoefeningen

timer
10:00
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
* 10 min. lezen in je leesboek
* Invullen feedback
* H5 woordsoorten voorzetsel; lesoefeningen

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

SO gr. woordsoorten H1 t/m H6
maandag 27 maart a.s. (4e lesuur)

Slide 2 - Tekstslide

Invullen feedback
Ga naar Teams - H1F Nederlandse taal en klik op de link in Posts.

Je vult de enquête in voor het vak Nederlands.

timer
15:00

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen:
Ik kan/weet:
  • voorzetsels herkennen en gebruiken.
  • onderscheid maken tussen voorzetsels en delen van scheidbare werkwoorden.

Slide 4 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Tot welke woordsoort behoort het woord tussen aanhalingstekens?
De docent legt het woordsoort voorzetsel 'uit'.

1. werkwoord (ww)
2. voorzetsel (vz)
3. bijvoeglijk naamwoord (bn)
4. lidwoord (lw)

Slide 5 - Tekstslide

Uitleg
De docent legt het woordsoort voorzetsel 'uit'.
Het woord uit hoort hier bij het hele werkwoord uitleggen en is dus onderdeel van het werkwoord

Soms lijkt het of je te maken hebt met een voorzetsel, maar heb je eigenlijk te maken met een scheidbaar werkwoord.
Ik deel de toetsen uit. -> uitdelen
Ik pak de rommel op. -> oppakken

Slide 6 - Tekstslide

Uitleg voorzetsels en vaste voorzetsels bij werkwoorden (quiz)

Slide 7 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Welk woord past op de puntjes?

... het feest dronk Snelle heel veel Fristi.

1. Gedurende
2. Van
3. Om
4. Tijdens

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsels
Voorbeelden: achter, binnen, boven, langs, naast, onder, uit. ​

Een voorzetsel (vz) kun je meestal voor een lidwoord zetten. ​
Voorbeeld: Hij staat op een bruine boterham.
Een voorzetsel geeft plaats, tijd, oorzaak/reden of richting aan.​

TIP: een vz kun je voor ‘de kast' of voor 'het feest' zetten.​
De cadeaus liggen veilig opgeborgen in de kast. ​
Vanwege het feest waren alle straten versierd. ​

De man reisde de wereld over.










Slide 9 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Wat geeft het voorzetsel in de volgende zin aan?

'Voor' de ogen van de docent schreef hij het huiswerk over. 

1. tijd
2. reden/oorzaak
3. richting
4. plaats

Slide 10 - Tekstslide

Vaste voorzetsels
Bij sommige werkwoorden hoort een vast voorzetsel dat je niet kunt veranderen, zonder de betekenis te veranderen. 
Sommige werkwoorden kunnen niet zonder voorzetsel.

Kijk maar:
Ik houd van chocolade.
Ik houd me aan de afspraak. 

Ik bemoei me met die ruzie. 
Ik erger me aan alles. 
Ik gok op een voldoende. 

Slide 11 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Is het voorzetsel in de volgende zin wel of geen vast voorzetsel?


Ik zit 'op' een bankje. 

1. vast voorzetsel
2. geen vast voorzetsel

Slide 12 - Tekstslide

Geen vast voorzetsel!
Ik zit op een bankje. 
Ik zit onder een bankje.
Ik zit naast een bankje. 


Slide 13 - Tekstslide

Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Is het voorzetsel in de volgende zin wel of geen vast voorzetsel?

Ik heb behoefte 'aan' meer vrije tijd. 

1. vast voorzetsel
2. geen vast voorzetsel

Slide 14 - Tekstslide

Patrick heeft veel ervaring 'met' het installeren van computers.
A
deel van een werkwoord
B
gewoon voorzetsel
C
vast voorzetsel

Slide 15 - Quizvraag

Pannenkoekenbeslag bestaat 'uit' meel, melk en eieren.
A
deel van een werkwoord
B
voorzetsel
C
vast voorzetsel

Slide 16 - Quizvraag

'Na' een goed gesprek legden ze het bij.
A
deel van een werkwoord
B
gewoon voorzetsel
C
vast voorzetsel

Slide 17 - Quizvraag

Wat geeft een voorzetsel nooit aan?
A
Tijd
B
plaats
C
oorzaak/reden
D
deel van een werkwoord

Slide 18 - Quizvraag

Welke vragen heb je nog?

Slide 19 - Open vraag

Wat heb je deze les geleerd?

Slide 20 - Open vraag

Ik kan voorzetsels herkennen en het onderscheid maken tussen voorzetsels en scheidbare werkwoorden.
0 = echt (nog) niet / 10 = absoluut wel
010

Slide 21 - Poll

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll