Vaste voorzetsels

Vaste voorzetsels
Doel: je kunt voorzetsels herkennen en gebruiken.
Je weet welk vast voorzetsel bij een werkwoord hoort. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vaste voorzetsels
Doel: je kunt voorzetsels herkennen en gebruiken.
Je weet welk vast voorzetsel bij een werkwoord hoort. 

Slide 1 - Tekstslide

Tot welke woordsoort behoort het woord tussen aanhalingstekens?

De docent legt het woordsoort voorzetsel 'uit'.
A
werkwoord
B
voorzetsel
C
bijvoeglijk naamwoord
D
lidwoord

Slide 2 - Quizvraag

Uitleg
De docent legt het woordsoort voorzetsel 'uit'.

Het woord uit hoort hier bij het hele werkwoord uitleggen en is dus onderdeel van het werkwoord

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg Voorzetsels en vaste voorzetsels bij werkwoorden (quiz)

Slide 4 - Tekstslide

Welk woord past op de puntjes?

... het feest dronk Arnulf heel veel fristi.
A
Gedurende
B
Van
C
Om
D
Tijdens

Slide 5 - Quizvraag

Voorzetsels
Voorbeelden: achter, binnen, boven, langs, naast, onder, uit. ​

Een voorzetsel (vz) kun je meestal voor een lidwoord zetten. ​
Voorbeeld: Hij staat op een bruine boterham.
Een voorzetsel geeft plaats, tijd, oorzaak/reden of richting aan.​

TIP: een vz kun je voor ‘de kast' of voor 'het feest' zetten.​
De cadeaus liggen veilig opgeborgen in de kast. ​
Vanwege het feest waren alle straten versierd. ​

De man reisde de wereld over.










Slide 6 - Tekstslide

Wat geeft het voorzetsel in de volgende zin aan?

Voor de ogen van de docent schreef hij het huiswerk over.
A
tijd
B
reden/oorzaak
C
richting
D
plaats

Slide 7 - Quizvraag

Vaste voorzetsels
Bij sommige werkwoorden hoort een vast voorzetsel dat je niet kunt veranderen, zonder de betekenis te veranderen. 
Sommige werkwoorden kunnen niet zonder voorzetsel.

Kijk maar:
Ik houd van chocolade.
Ik houd me aan de afspraak. 

Ik bemoei me met die ruzie. 
Ik erger me aan alles. 
Ik gok op een voldoende. 

Slide 8 - Tekstslide

Is het voorzetsel in de volgende zin wel of geen vast voorzetsel?

Ik zit op een bankje.
A
vast voorzetsel
B
geen vast voorzetsel

Slide 9 - Quizvraag

Geen vast voorzetsel!
Ik zit op een bankje. 
Ik zit onder een bankje.
Ik zit naast een bankje. 


Slide 10 - Tekstslide

Is het voorzetsel in de volgende zin wel of geen vast voorzetsel?

Ik heb behoefte aan meer vrije tijd.
A
Vast voorzetsel
B
geen vast voorzetsel

Slide 11 - Quizvraag

Deel van een werkwoord
Let op: soms lijkt het of je te maken hebt met een voorzetsel, maar heb je eigenlijk te maken met een scheidbaar werkwoord.

Ik deel de toetsen uit. -> uitdelen
Ik pak de rommel op. -> oppakken

Slide 12 - Tekstslide

Patrick heeft veel ervaring *met* het installeren van computers.
A
deel van een werkwoord
B
gewoon voorzetsel
C
vast voorzetsel

Slide 13 - Quizvraag

Pannenkoekenbeslag bestaat *uit* meel, melk en eieren.
A
deel van een werkwoord
B
voorzetsel
C
vast voorzetsel

Slide 14 - Quizvraag

*Na* een goed gesprek legden ze het bij.
A
deel van een werkwoord
B
gewoon voorzetsel
C
vast voorzetsel

Slide 15 - Quizvraag

ik kan/weet
  • voorzetsels herkennen en gebruiken
  • opzoeken welk vast voorzetsel bij een werkwoord hoort
  • veelvoorkomende vaste voorzetsel bij werkwoorden op de juiste manier gebruiken

Slide 16 - Tekstslide

wat betreft voorzetsels
moet ik nog veel oefenen
heb ik een beetje door hoe ik ze kan herkennen
weet ik goed hoe ik ze kan herkennen en gebruiken
ben ik een pro

Slide 17 - Poll

Laatste quizvraag!

Slide 18 - Tekstslide

Wat geeft een voorzetsel nooit aan?
A
Tijd
B
plaats
C
oorzaak/reden
D
deel van een werkwoord

Slide 19 - Quizvraag

Aan de slag!

Slide 20 - Tekstslide