Paragraaf 1.4

WELKOM
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

WELKOM

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen deze les?

  • Uitleg 1.4 deel 1
  • Maken opdrachten deel 1
  • Uitleg 1.4 deel 2
  • Opdrachten afmaken van 1.4

Slide 2 - Tekstslide

Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard

Slide 3 - Quizvraag

Wat is koopkracht?
A
Hoeveel inkomsten je hebt
B
De hoeveelheid producten die je kunt kopen met je inkomen
C
Hoeveel spaargeld je hebt op je rekening
D
Hoeveel euro je kunt uitgeven

Slide 4 - Quizvraag

Hoe zat dat ook al weer met inflatie? Door inflatie kan je...
A
meer besteden, daardoor wordt koopkracht meer
B
minder besteden, daardoor wordt koopkracht minder
C
Meer besteden, daardoor wordt koopkracht minder
D
Minder besteden, daardoor wordt koopkracht meer

Slide 5 - Quizvraag

Hoe bereken ik een procentuele verandering?
A
(nieuw-oud) : oud x 100%
B
(oud-nieuw) : nieuw x 100%
C
(nieuw-oud) x 100%
D
(oud-nieuw) : oud x 100%

Slide 6 - Quizvraag

Opdracht 
Stel de prijs van ijskoffie bij een lunchroom in Bemmel is gestegen van € 3,50 naar € 3,80.
Bereken met hoeveel procent de prijs is gestegen.

  • (€ 3,80 - € 3,50) / € 3,50 x 100 = 8,57%
timer
1:00

Slide 7 - Tekstslide

Lesdoelen 1.4
  • De ruil van consumeren en produceren verklaren.
  • Uitleggen waarom er bij produceren waarde wordt  toegevoegd.
  • Uitleggen waarom bedrijven winst willen maken.
  • De omzet van een bedrijf berekenen.
  • Voorbeelden geven van mvo.

Slide 8 - Tekstslide

Lees
Lees alle theorie op blz. 20

Hoe? In stilte
Hoelang? 1,5 minuten

timer
1:30

Slide 9 - Tekstslide

Wat is produceren?

  • Produceren: maken van goederen en leveren van diensten.

  • Het bedrijf (de producent) maakt de producten geschikt voor consumptie.


Slide 10 - Tekstslide

Consumenten: de mensen die iets kopen.
  • Ze betalen voor de producten en diensten
  • Ze leveren diensten aan producenten door arbeid


Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Maak:
Maak opdracht (38), 39, 40 en 41

Hoelang? 10 minuten
Hoe? In stilte
Je mag geen vragen stellen
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Bedrijven die produceren (producenten) streven naar winst.
Winst: als de totale opbrengst (TO, omzet) hoger is dan de totale kosten (TK).
Verlies: als de TO kleiner is dan de TK

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden

a) omzet = afzet x verkoopprijs
Afzet = 6000 producten
Verkoopprijs = 20 euro

Omzet = 6000 x 20
Omzet = 120.000 euro
b) TK = inkoopwaarde van de omzet + overige kosten
Inkoopwaarde = 35.000 euro
Overige kosten  = 45.000 euro
TK = 35.000 + 45.000
TK = 80.000 euro

c) TO - TK  = Resultaat
120.000 (TO) - 80.000 (TK) = 40.000 euro winst

Slide 18 - Tekstslide

MVO


Video Pincode

Slide 19 - Tekstslide

Maak:
Maak alle opdrachten van paragraaf 1.4


Tijd: tot het eind van de les
Hoe? Je mag muziek in via oortjes.

Klaar? Maak de herhalingsopdrachten op blz. 29

Slide 20 - Tekstslide