dinsdag 22 juni halfgevorderd

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Vakantie.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.
(lijst 'halfgevorderd)

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema Vakantie.

Schrijf het woord op en ook de betekenis.
(lijst 'halfgevorderd)

Slide 1 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag leer je vijf (nieuwe) woorden bij het thema :
vakantie
Maak aantekeningen:
Schrijf het woord op, 
de betekenis en 
de voorbeeldzin. 

Slide 2 - Tekstslide

afdrogen
(scheidbaar werkwoord)

  • zorgen dat iets of iemand droog wordt, want het is nu nat.
  • de afwas of de vaat afdrogen doe je met theedoek.
  • werkwoord: ik droog  af, ik droogde af, ik heb afgedroogd
  • zin: Ik heb geen zin om de vaat af te drogen.
  • zin: De moeder droogde het kind af met een handdoek na het douchen.

Slide 3 - Tekstslide

aangeven
(scheidbaar werkwoord)
  • 1. in handen geven, aan iemand iets in de handen geven
  • synoniem: overhandigen 
  • 2. aangeven bij: de politie vertellen wie de dader is 
  • werkwoord: ik geef aan, ik gaf aan, ik heb aangegeven
  • zin: Ik geef de boeken even aan, dan kun jij ze in de kast zetten.
  • zin: Ik heb de inbraak aangegeven bij de politie, ze zoeken naar de daders.

Slide 4 - Tekstslide

gemiddeld
(bijvoeglijk. naamw. (bvn)
  • alle getallen bij elkaar opgeteld,                                                             dan eindgetal delen door het aantal getallen =                          het gemiddelde    7+7+7+7+7= 35     het gemiddeld van 35 is 7
  • meestal/bijna alles, bijna altijd
  • zin: De leeftijd van deze klas leerlingen is gemiddeld 16 jaar.
  • zin: Gemiddeld genomen kun je zeggen dat we 40 weken naar school gaan in 1 schooljaar.

Slide 5 - Tekstslide

het vakantieadres
(zelfstandig nw. (znw)
  • de plek waar je woont/verblijft/logeert als je op vakantie bent 
  • een vakantieadres is tijdelijk, niet voor altijd
  • niet je huisadres
  • zin: Ik geef je mijn vakantieadres, dan weet je waar ik ben.
  • zin: Mijn vakantieadres is dit jaar in Spanje, ik blijf daar drie weken.

Slide 6 - Tekstslide

de spanning
(zelfstandig naamwoord znw)
  • het gevoel als je gestrest bent, je bent zenuwachtig
  • over iets dat gaat gebeuren
  • over iets dat je heel graag wilt
  • iets is spannend/in spanning zitten
  • zin: Zij beet op haar nagels van spanning.
  • zin: Voor de uitvoering van de presentatie voelde ik gezonde spanning.

Slide 7 - Tekstslide

Als je de vaat afdroogt dan wordt
deze ..............
A
droog
B
nat

Slide 8 - Quizvraag

Ik heb al elke dag de afwas ...........,
nu ga jij het maar eens doen!
(kies het beste antwoord)
A
afgewassen
B
gedroogd
C
gewassen
D
afgedroogd

Slide 9 - Quizvraag

Als ik iets aan iemand aangeef dan.........
A
geef ik dat in zijn of haar handen.
B
dan schrijf ik iets op over iemand.
C
dan vertel ik iets aan iemand.
D
dan vertel ik bij de politie wie de dader is.

Slide 10 - Quizvraag

Schrijf de drie werkwoordsvormen op van
aangeven
1. ik..... 2. ik...... 3. ik.............
let op: scheidbaar werkwoord

Slide 11 - Open vraag

Gemiddeld heeft te maken met .......
(er zijn twee goede antwoorden)
A
het gemiddelde
B
getallen
C
het middelste
D
woorden

Slide 12 - Quizvraag

Leg in je eigen woorden uit wat
gemiddeld
betekent bij een rekensom

Slide 13 - Open vraag

Als je op vakantie gaat wat moet je dan altijd aan je familie doorgeven?
A
je woonplaats
B
je thuisadres
C
je adres
D
je vakantieadres

Slide 14 - Quizvraag

Je vakantieadres is het adres waar je ...............
(er zijn meer goede antwoorden)
A
waar je logeert als je op vakantie bent.
B
verblijft als je op vakantie bent.
C
niet thuis bent.
D
thuis bent.

Slide 15 - Quizvraag

Wat is een goede uitleg van het woord
spanning?
(er zijn twee goede antwoorden)
A
Het gevoel als ik rustig ben.
B
Het gevoel als ik gestrest ben.
C
Het gevoel als ik ontspannen ben.
D
Het gevoel als ik zenuwachtig ben.

Slide 16 - Quizvraag

Maak een zin met het woord
spanning / de spanning

Slide 17 - Open vraag