Theorie fictiebegrippen 4 mavo

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Noteer in je schrift

Aantekeningen en opdrachten bij mondeling Fictie (SE-4)

Slide 4 - Tekstslide

1. Genre
  1. Genre= type of soort boek (of film)
  2. Soorten genres? 
  3. Thriller, fantasy, dystopisch,  ontwikkelingsroman, psychologische roman, reisverhaal

Slide 5 - Tekstslide

1. Genre
Je krijgt vier blaadjes, per gelezen boek één blaadje. 
Inleveren: einde van de les.
Schrijf van elk van je gelezen boeken op welke genre het is:
Titel 1ste boek:
Genre: 
Titel 2de boek:
Genre:
etc.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

2. Realistische of niet-realistische fictie
  • Schrijf van elk gelezen boek op:
  •  Boek 1: Het is .......................................fictie, omdat....................................(noem een voorbeeld uit het boek)
  • Boek 2: Het is .......................................fictie, omdat....................................(noem een voorbeeld uit het boek)
  • Etc.

Slide 8 - Tekstslide

realistisch
niet-realistisch

Slide 9 - Sleepvraag

Slide 10 - Tekstslide

Welke uitspraak over hoofdpersonen klopt? Je weet over de hoofdpersoon...
A
Alles, behalve de gedachten
B
Niets
C
Veel informatie, maar ook gevoelens en gedachten

Slide 11 - Quizvraag

Hoofdpersonen
A
Alle mensen die voorkomen in een verhaal
B
Belangrijkste personen in het verhaal
C
Alle personen die een naam hebben in het verhaal
D
Diegene van wie je de gedachten en gevoelens weet

Slide 12 - Quizvraag

3A. Personages (hoofdpersonen)
  • Schrijf weer op de blaadjes:
  •  Boek 1: een hoofdpersoon is ......................................., omdat....................................(noem een voorbeeld over zijn of haar gedachten of gevoelens met bladzijde......)
  • Boek 2:  een hoofdpersoon is  .......................................fictie, omdat....................................(noem een voorbeeld uit het boek)

Slide 13 - Tekstslide

3B. Personages (bijpersonen)
Schrijf weer op de blaadjes:
  • Boek 1: Een bijpersoon is ......................................., omdat....................................(noem een voorbeeld over zijn of haar gedachten of gevoelens met bladzijde......)
  • Boek 2:  Een bijpersoon is  .......................................fictie, omdat....................................(noem een voorbeeld uit het boek)
  • Etc.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Ik-verteller (ik-perspectief)
- hoofpersoon vertelt het verhaal vanuit zijn of haar perspectief
- geeft een directe en persoonlijke ervaring  

Slide 16 - Tekstslide

Ik-verteller (ik-perspectief)

Voorbeeld:
" Ik voelde de spanning in de lucht toen ik het podium opliep. Mijn handen trilden en mijn hart bonsde in mijn borst."

Slide 17 - Tekstslide

Hij/zij-verteller 
( =personaalperspectief)


  1. - verhaal wordt verteld vanuit een derde persoon
  2. - deze is niet betrokken bij de gebeurtenissen
  3. - kan een meer objectieve kijk geven

Slide 18 - Tekstslide

Hij/zij-verteller ( = personaalperspectief)


Voorbeeld:
"Hij voelde de spanning in de lucht toen zij eraan kwam. Zijn handen trilden en zijn hart bonsde in zijn borst."

Slide 19 - Tekstslide

Alwetende verteller
  1. - heeft toegang tot de gedachten en gevoelens van meerdere personages 
  2. - kan in de tijd en ruimte springen. 
  3. - biedt een breder perspectief op het verhaal
  4. - weet dus soms meer dan de personen zelf. 

Slide 20 - Tekstslide

Alwetende verteller

Voorbeeld:
" Toen hij binnenkwam, voelde hij de spanning in de lucht. Tegelijkertijd zat zijn beste vriend in het publiek, die vroeg zich af hij het wel goed zou doen. Allebei waren ze stikzenuwachtig."

Slide 21 - Tekstslide

Wat is een perspectief?
A
Een eigenschap van de hoofdpersoon
B
De persoon uit het verhaal van wie je weet wat hij/zij denkt en voelt
C
Een bedacht personage
D
Een uiterlijk kenmerk

Slide 22 - Quizvraag

Wat is GEEN perspectief?
A
Hij/zij-perspectief
B
Het jij-perspectief
C
Alwetende verteller
D
Wisselend perspectief

Slide 23 - Quizvraag

ik-perspectief
personaal perspectief
auctoriaal perspectief
Hij liep naar de supermarkt en dacht aan wat hij ging eten.

Ik liep naar de supermarkt en dacht aan wat ik ging eten.

Hij liep naar de supermarkt, maar wist nog niet dat die vandaag gesloten was. 

Slide 24 - Sleepvraag

4. Perspectief
Schrijf op:
  • Boek 1: Het perspectief is  ......................................., omdat....................................(citeer een zin met bladzijdeverwijzing )
  • Boek 2: Het perspectief is ......................................., omdat....................................(citeer een zin met bladzijdeverwijzing )
  • Etc. 

Slide 25 - Tekstslide

Welk perspectief heeft het boek dat je nu aan het lezen bent/of net uit hebt?
Ik lees ........ het perspectief is ...........

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide

Wat is de setting?
A
De historische tijd waarin het verhaal zich afspeelt.
B
De omgeving waarin het verhaal zich afspeelt.
C
De tijd en en ruimte waarin het verhaal zich afspeelt.
D
Het onbestemde heden: onduidelijk is in welke tijd een verhaal speelt.

Slide 28 - Quizvraag

5. Setting
Schrijf op:
  • Boek 1: De setting  is  ......................................., omdat....................................(noem een voorbeeld daarbij dat de setting illustreert )
  • Boek 2: De setting is ......................................., omdat....................................((noem een voorbeeld daarbij dat de setting illustreert ) 
  • Etc.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

6. Tijd
Schrijf op voor elk boek:
  • Boek 1 speelt zich af  in het heden/ verleden, want...................................... (noem een voorbeeld). 
  • Het is geschreven op chronologische/ niet- chronologische volgorde omdat....................................(noem een voorbeeld) . 
  • Er wordt gebruik gemaakt van flashbacks/flash forward, want..........................(noem een voorbeeld). 
  • De vertelde tijd is ................................

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

7. Spanning
Schrijf op elk boek:
  • Boek 1 maakt wel/geen gebruik van spanning, want ............................................................................................................................... (licht toe aan de hand van voorbeelden vorige sheet). 
  • Boek 2 maakt wel/geen gebruik van spanning, want ...............................................................................(licht toe aan de hand van voorbeelden vorige sheet). 
  • Etc.

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

8. Titel
Schrijf op voor elk boek:
  • De titel van boek 1 is gekozen, denk ik, omdat  ............................................................................................................................(leg uit). 
  • De titel van boek 2 is gekozen, denk ik, omdat ............................................................................................................................(leg uit).  
  • Etc.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Voorbeelden van Thema's
Liefde, gelijkwaardigheid, religie, gezondheid, culturen, ouderdom, kinderwens, vrouwenrechten, familiesystemen, marketing, management, klimaatproblematiek, psychologie, specifieke werkvelden, pesten

Slide 37 - Tekstslide

9. THEMA
Schrijf op voor elk boek:
  • Het thema van boek 1 is ..............................,  omdat  .....................................................................................(leg uit). 
  • Het thema van boek 2 is   
  •     ............................,  omdat .....................................................................................
  •    (leg uit).  \
  • Etc.

Slide 38 - Tekstslide

Laatste sheet.....
Neem het  schema over op de volgende pagina over in je schrift
en probeer straks onder woorden te brengen hoe dat voor jouw boeken geldt.

Dus per boek noteren. Lever daarna je blaadjes in.

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide