Period 6 lesson 3 Pearson section 3 Word order and the a/an rule

Period 6 lesson 1 Pearson section 1
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Period 6 lesson 1 Pearson section 1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Speaking
Describing a picture.

You will see a picture.

You have 25 seconds to prepare.
Describe the picture in 25 seconds.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Speaking
Describing a picture.



You have 25 seconds to prepare.
Describe the picture in 25 seconds.
timer
0:25

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Today's class
Pearson exam section 3:
writing.

word order, the a/an rule

Teams task E6.3

Slide 4 - Tekstslide

Ask questions about the clock.
What time is it?
What will you be doing at this time?
3.25 AM or PM?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word order.
DUTCH
Mijn vrienden willen vanavond naar een Italiaans restaurant gaan.

ENGLISH
My friends want to go to an Italian restaurant tonight.






Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word order:
In het Nederlands ziet een standaard zin er zo uit:
onderwerp (wie) - werkw. (doet) - tijd (wanneer) - plaats (waar) -  werkw. (wat)

In het Engels ziet een standaard zin er zo uit:
Subject (wie) - Verbs (doet) - Object (wat) - Place (waar) - Time (wanneer)

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Word Order - wat is de juiste volgorde van de zinsdelen?
WIE
DOET
WAT
WAAR
WANNEER

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
I
last week
a blue shirt
in the shop
bought

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
Carolyn
right now
her dog
in the park
is walking

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
James
tomorrow
Jan a book
at school
will give

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
doet
wat
waar
wanneer
Word Order
Pat and Jo
last year
on a trip
to Spain
have been

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

wie
bijwoord
doet
wat
waar
wanneer
Word Order: bijwoord
They
on Friday
fish
at home
eat
always

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Lidwoorden (de/het/een) worden in het Engels (the/a/an) anders gebruikt dan in het Nederlands.

Why should you learn
 the a/an rule?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden
Er was eens de oude boer die het gans had dat elke dag de gouden ei legde. De ei leverde het boer genoeg op voor de comfortabel leven.
Op een dag had een boer de idee en dacht: "Waarom maar één ei per dag? Waarom kan ik niet alle eieren meteen krijgen?" Het domme boer sneed het buik van het gans open voor het overvloed aan gouden eieren. Hij vond niets. Een boer realiseerde zich dat hij de grote fout had gemaakt.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Er was eens de oude boer die het gans had dat elke dag de gouden ei legde. De ei leverde het boer genoeg op voor de comfortabel leven.
Op een dag had een boer de idee en dacht: "Waarom maar één ei per dag? Waarom kan ik niet alle eieren meteen krijgen?" Het domme boer sneed het buik van het gans open voor het overvloed aan gouden eieren. Hij vond niets. Een boer realiseerde zich dat hij de grote fout had gemaakt.
Once upon a time, an old farmer had a goose that laid a golden egg every day. The egg gave the farmer enough to live comfortably.
One day, the farmer had an idea and thought: "Why just an egg a day? Why can't I have all the eggs at once?"
The foolish farmer cut the goose's stomach to get an abundance of golden eggs. He found nothing. The farmer realised he had made a huge mistake.
Pay attention to the a / an rule in English!

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Articles = lidwoorden
Wanneer je in het Nederlands de of het voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels the.
Wanneer je in het Nederlands een voor een zelfstandig naamwoord zet, gebruik je in het Engels a of an.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

GPS

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Articles        A / AN
a gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker.
an gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker.
a pet              a teacher            a bike
a car              a door                  a room
an ear           an investigation         an officer
an apple      an answer                    an English man

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Articles        A / AN
Let op! Het gaat er niet om hoe je een woord schrijft, maar hoe het volgende woord klinkt.
an hour (je hoort our)
a university (je hoort juniversity)
an M&M (je hoort em&em)

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


To chose between
A or An you have to
...
A
... see how the next word is spelled.
B
... listen to how the next word sounds.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Use An if the next word starts with
an ... sound.
A
a e i
B
a e i o
C
a e i o u
D
a e i o u y

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Which sentence is correct?
A
Anna has a Apple.
B
Anna has an Apple.

Slide 23 - Quizvraag

Mnemonic:
Anna has an Apple.
Abraham has a Blackberry.


Which sentence is correct?
A
Abraham has a Blackberry.
B
Abraham has an Blackberry.

Slide 24 - Quizvraag

Mnemonic:
Anna has an Apple.
Abraham has a Blackberry.

I have to make
... appointment
with Mr Onnink.
A
a
B
an

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Ms Goossens has ... idea for the party.
A
a
B
an

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

... Union Jack stands for ... unity of ... United Kingdom.
A
a - an - the
B
an - an - the
C
an - a - the
D
the - the - the

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Does Mr Lemse drive ... yellow Mercedes?
A
a
B
an

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Mr Geense has
... university degree in German.
A
a
B
an

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Every day at lunch
I peel ... orange.
A
a
B
an

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Have you ever
seen ... unicorn?
A
a
B
an

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


60 minutes is the same as ... hour.
A
a
B
an

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


This person drives
... English car.
A
a
B
an

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

AN
A
union
bus
employer
hour
onion
email
clock
lawyer
umbrella
car

Slide 34 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies


Which sentence
is correct?
A
I have sent a email.
B
I have sent an email.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Teams task 6.3 Writing

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Write and improve 
> Intermediate
An email - not being able to go to a party
Instruction
Write
check
Improve
Feedback
ERK level
Timer

Slide 37 - Tekstslide

 www.writeandimprove.com

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

FORMS test about the a / an rule
Please go to Teams and fill out the FORMS test
about the a / an rule.

Slide 39 - Tekstslide

De volgende slides komen uit de FORMS test.
Adjectives (bijvoeglijk naamw)
Adjectives make a sentence more interesting by giving detail.



Work in groups of 3-4 students.
You will get a piece of paper.
Try to add as many adjectives as possible to this sentence.
  • The boy is holding a book.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A witch on a broomstick.
Spot 10 differences:

Slide 41 - Tekstslide

Berg links
Stenen rechts
Wegrand links
Struiken links
Midden bezem
Groen rechtsonder
Hoed
Op elleboog
Top schoorsteen
Haar van heks