woensdag 13 maart laatste les voor toets

woensdag 13 maart 
Welkom allemaal 
Voorlezen: Wat als
Bespreken werkblad
Welke vragen zijn er nog voor morgen?
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

woensdag 13 maart 
Welkom allemaal 
Voorlezen: Wat als
Bespreken werkblad
Welke vragen zijn er nog voor morgen?

Slide 1 - Tekstslide

Hoe zat het ook alweer met sterke/zwakke werkwoorden? 
Zwakke werkwoorden
Sterke werkwoorden
In de verleden tijd blijft de klank hetzelfde.
In de verleden tijd verandert de klank.

Slide 2 - Sleepvraag

Pv tt: hoe schrijf ik die als ik het heb over hij/zij/het?
Is dat:
A
de stam + t
B
als voltooid deelwoord
C
de ik-vorm + d
D
de ik-vorm + t

Slide 3 - Quizvraag

Schrijf een heel werkwoord op

Slide 4 - Woordweb

Welke zin is juist?
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.
C
De oude man verstuurdt de brief.

Slide 5 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
geen voltooid deelwoord
gelopen
geslapen
slapen
gedaan
doen
schrijven

Slide 6 - Sleepvraag

Ik (vinden = tt) werkwoordspelling niet moeilijk. Hoe schrijf je de pv tt van vinden?

Slide 7 - Open vraag

Geef een voorbeeld van de stam van een woord

Slide 8 - Woordweb

werkwoordspelling sterk/zwak
Welke combinatie is juist?
A
vind - vondt
B
zwem - zwomt
C
steel - stal
D
schrijf - geschrijft

Slide 9 - Quizvraag

Voltooid deelwoord 
        t
Voltooid deelwoord 
         d
verfilmen
ondertekenen
beantwoorden
pesten
zetten
beslissen
verslikken

Slide 10 - Sleepvraag

Werkwoordspelling
A
Hoe oud word je moeder morgen?
B
Hoe oud wordt je moeder morgen?

Slide 11 - Quizvraag

Kees beloof dat het weer goed komt
We hebben deze les dus al hard....
Nu weet ik precies hoe dit werkwoord .... moet worden!
d
t
gewerkt
gewerkd
gespelt
gespeld
gespeldt

Slide 12 - Sleepvraag

Hij ... (vinden) werkwoordspelling moeilijk. Zij ... (hebben) er minder moeite mee.
A
vint, hebben
B
vindt, heeft
C
vindt, heeft
D
vind, heeft

Slide 13 - Quizvraag