Hoeveel chromosomen hebben de dochtercellen na mitose?
A
De helft van de chromosomen van de moedercel
B
Er zitten geen chromosomen in gewone cellen
C
Het dubbele van de chromosomen van de moedercel
D
Evenveel chromosomen als de moedercel
Slide 16 - Quizvraag
Wanneer wordt tijdens mitose het centromeer gesplitst?
timer
0:10
A
Profase
B
Metafase
C
Anafase
D
Telofase
Slide 17 - Quizvraag
In welke fase van de mitose verdwijnt het kernmembraan?
A
Profase
B
Metafase
C
Anafase
D
Telofase
Slide 18 - Quizvraag
Hoeveel chromosomen heeft een cel van mensen, die mitose heeft ondergaan?
A
184 chromosomen
B
92 chromosomen
C
46 chromosomen
D
23 chromosomen
Slide 19 - Quizvraag
Voortplantingscellen ontstaan door meiose. Wat gebeurt er tijdens de meiose? Een antwoord klopt niet. Welke?
A
een diploide (2n) cel deelt zich in 4 haploide (n) cellen
B
chromosomen paren worden uit elkaar getrokken naar verschillende cellen
C
een diploide (2n) cel deelt zich in 2 diploide (2n) cellen
D
Na de meiose zijn er 4 zaad cellen en 1 eicel ontstaan
Slide 20 - Quizvraag
Meiose treedt op bij
A
groei van een weefsel
B
bevruchting van een eicel
C
de vorming van geslachtscellen
D
herstel van een weefsel
Slide 21 - Quizvraag
Meiose of mitose?
A
mitose
B
meiose
C
beide kan
Slide 22 - Quizvraag
Aan het eind van de meiose I zijn het aantal chromosomen ...
A
... gelijk aan die van de oudercel
B
... het dubbele van die van de oudercel
C
... de helft van die van de oudercel
D
. een kwart van die van de oudercel (alleen chromatiden)
Slide 23 - Quizvraag
Wat is de juiste definitie van osmose?
A
Verplaatsing van water door een semipermeabel membraan van lage naar hoge concentratie
B
Verplaasting van een stof van hoge naar lage concentratie door een membraan
C
Verplaatsing van water door een semi permeabel membraan van hoge naar lage concentratie
D
Verplaatsing van water moleculen
Slide 24 - Quizvraag
Amoeben zijn eencellige diertjes die onder andere in slootwater leven. Bij deze diertjes komen 'kloppende vacuolen' voor. Hiermee wordt overtollig water naar buiten gepompt. Er wordt een experiment uitgevoerd waarbij een aantal uit slootwater afkomstige amoeben in zeewater worden gelegd en een aantal in gedestilleerd water. Eén van beide groepen amoeben verliest door osmose water. Welke groep is dat? Bij welke groep amoeben zullen kloppende vacuolen aanwezig zijn die met hoge frequentie samentrekken?
A
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in zeewater. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in zeewater.
B
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in zeewater. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in gedestilleerd water.
C
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in gedestilleerd water. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in zeewater.
D
Waterverlies door osmose vindt plaats bij de amoeben in gedestilleerd water. Kloppende vacuolen die met een hogere frequentie samentrekken, zijn aanwezig bij de amoeben in gedestilleerd water.
Slide 25 - Quizvraag
Waar gaat het water heen
A
Uit de cel
B
In de cel
C
Het is in osmostisch evenwicht dus blijft zo
Slide 26 - Quizvraag
In de kieuwen van een vis vindt gaswisseling plaats door diffusie. Welke uitspraak over diffusie is juist?
A
Bij diffusie stroomt zuurstof van een lage naar een hoge concentratie.
B
Bij diffusie stroomt zuurstof van een hoge naar een lage concentratie.
C
Bij diffusie stroomt zuurstof van het bloed in de kieuw naar het water.
D
Diffusie vindt plaats in de kieuwboog.
Slide 27 - Quizvraag
Wat is de juiste richting van diffusie?
A
A
B
B
Slide 28 - Quizvraag
Diffusie en osmose zijn een vorm van....
A
actief transport
B
passief transport
C
beide zijn mogelijke
D
geen van beide
Slide 29 - Quizvraag
Sleep functie naar het juiste organel
Celkern
Cytoplasma
Celmembraan
Vacuole
Celwand
Stroperige vloeistof waarin celorganellen liggen
Scheidt de inhoud van de cel van zijn omgeving
Regelt wat er in de cel gebeurt
Een blaasje gevuld met vocht
Stevig laagje om de cel heen
Slide 30 - Sleepvraag
Wat is de functie van de vacuole? Sleep het juiste antwoord naar het vinkje
Stroperige vloeistof waarin alle celorganellen liggen
Bepaalt welke stoffen de cel in en uit mogen
Regelt wat er in de cel gebeurt
Met vocht gevuld blaasje dat stevigheid geeft aan de cel
Geeft stevigheid
Slide 31 - Sleepvraag
1 is: RNA/DNA 2 is: RNA/DNA
A
1: RNA, 2: DNA
B
1: RNA, 2: RNA
C
1: DNA, 2: RNA
D
1: DNA, 2: DNA
Slide 32 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen DNA en RNA?
A
RNA kan buiten de celkern komen
B
DNA heeft een dubbele helix en RNA een enkele
C
RNA heeft Uracil i.p.v. Thymine
D
A, B, en C zijn goed
Slide 33 - Quizvraag
DNA stuk: ATTCCGTAC
RNA dat hierlangs wordt gevormd:
A
AUUCCGUAC
B
ATTCCGTAC
C
TAAGGCATG
D
UAAGGCAUG
Slide 34 - Quizvraag
Aminozuren zijn de bouwstenen van eiwitten. Dat betekent dat het DNA eigenlijk de code is voor aminozuren.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 35 - Quizvraag
Met welke DNA-matrijscode begint een gen altijd? Welk aminozuur hoort hierbij?
A
AUG, methionine
B
ATG, methionine
C
TAC, methionine
D
UAC, methionine
Slide 36 - Quizvraag
Voor hoeveel aminozuren zal dit stukje DNA coderen? TACAAATCGGGGATG
A
3
B
4
C
5
D
6
Slide 37 - Quizvraag
In een streng van het DNA vind ik de base volgorde CAT. Voor welk aminozuur kan dit coderen?