In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
De / het / een
De is altijd een lidwoord
Het is niet altijd een lidwoord --> alleen als het bij een zelfstandig naamwoord hoort
Een is alleen een lidwoord als je het uitspreekt als 'un'
Mensen, dieren, dingen, planten, gevoelens etc.
1. Je kunt er de, het of een voor zetten
2. Het zelfstandig naamwoord heeft vaak een verkleinwoord
3. Het zelfstandig naamwoord heeft vaak een meervoud
Namen van mensen/bedrijven/plaatsen/etc.
Te herkennen aan een hoofdletter
Jan, Deltion , Arnhem, Nike
Niet alle woorden met een hoofdletter zijn een zelfstandig naamwoord
1. Soms krijgt een woord een hoofdletter, omdat het aan het begin van de zin staat
2. Soms krijgt een bijvoeglijk naamwoord een hoofdletter, omdat het is afgeleid van een plaats: de Amerikaanse auto.
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Het mooie eendje zwemt in de gracht.
De eend is mooi (een BN kan dus ook achter het ZN staan)
Een bijvoeglijk naamwoord kun je ook weglaten:
Het eendje zwemt in de gracht.
(Het mooie eendje zwemt in de gracht)
Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het materiaal waarvan iets gemaakt is en eindigt vaak op -en
De gouden ring
Maar: de plastic tas (zonder -en)
Wijst een persoon aan
Ik, je, jij, hij, zij, hem, haar, het etc.
Geeft aan dat iets in het bezit van iemand is
Staat voor een zelfstandig naamwoord
Dat is mijn idee
Jouw, mijn, uw, jullie, haar, zijn
Ik geef jullie jullie boeken terug
Welke 'jullie' is persoonlijk en welke bezittelijk?
Een aanwijzend voornaamwoord verwijst naar iets.
De-woorden: deze / die
(deze jongen / die jongen)
Het-woorden: dit / dat
(dit meisje / dat meisje)
Meervoud: deze / die
(deze jongens en deze meisjes / die jongens en die meisjes)
Een voegwoord koppelt twee zinnen aan elkaar.
!!! Geeft meestal een tekstverband aan
en
is dus meestal een signaalwoord
(en, maar, want, omdat, als, toen, terwijl, aangezien).
Een voorzetsel geeft vaak aan:
Taalverzorging
1.1 Woordsoorten
Opdrachten 1 t/m 9