Grammatica woordsoorten periode 3

Grammatica woordsoorten
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica :
Woordsoorten:

1.1: Werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoorden (ww)
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt.

Een werkwoord kun je vervoegen. Je geeft het dan verschillende werkwoordsvormen:
lachen: lach - lacht- lachen- lachte- lachten- gelachen - lachend
vallen: val - valt- vallen - viel - vielen - gevallen - vallend

Slide 3 - Tekstslide

Soorten werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Werkwoorden
1.  hoofdwerkwoord -> persoonsvorm, infinitief of voltooid deelwoord (geeft de handeling aan)
2. hulpwerkwoord -> het 'helpt' het hoofdwerkwoord.

Slide 5 - Tekstslide

Maken 
Taalblokken:

  • Paragraaf 1.1 grammatica 1F / paragraaf 1.1 grammatica 2F 
  • Alle opdrachten 

Slide 6 - Tekstslide

Vandaag
Lidwoorden (ld)
Zelfstandige naamwoorden (znw)
Bijvoeglijke naamwoorden (bnw)
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (sbnw)



Slide 7 - Tekstslide

Hoe vaak kun je een woord benoemen?
A
Eén keer
B
Twee keer
C
Drie keer
D
Oneindig

Slide 8 - Quizvraag

Lidwoorden 1.4

De / het / een


De is altijd een lidwoord

Het is niet altijd een lidwoord --> alleen als het bij een zelfstandig naamwoord hoort

Een is alleen een lidwoord als je het uitspreekt als 'un'

Slide 9 - Tekstslide

Het eendje zwemt in de vijver.

'Het' is hier wel/geen lidwoord
A
Wel
B
Geen

Slide 10 - Quizvraag

Ik heb een nieuwe auto gekocht

'Een' is hier wel/geen lidwoord
A
Wel
B
Geen

Slide 11 - Quizvraag

Heb jij een van de medewerkers gezien?

'Een' is hier wel/geen lidwoord
A
Wel
B
Geen

Slide 12 - Quizvraag

Zelfstandig naamwoord 1.2

Mensen, dieren, dingen, planten, gevoelens etc.


1. Je kunt er de, het of een voor zetten

2. Het zelfstandig naamwoord heeft vaak een verkleinwoord

3. Het zelfstandig naamwoord heeft vaak een meervoud

Slide 13 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord 

Namen van mensen/bedrijven/plaatsen/etc.


Te herkennen aan een hoofdletter


Jan, Deltion , Arnhem, Nike

Slide 14 - Tekstslide

Let op!

Niet alle woorden met een hoofdletter zijn een zelfstandig naamwoord 


1. Soms krijgt een woord een hoofdletter, omdat het aan het begin van de zin staat

2. Soms krijgt een bijvoeglijk naamwoord een hoofdletter, omdat het is afgeleid van een plaats: de Amerikaanse auto.

Slide 15 - Tekstslide

Welke zelfstandig naamwoorden zie je in deze zin?

Ik heb de afwas gedaan en het vuilnis buiten gezet.

Slide 16 - Open vraag

Welke zelfstandig naamwoorden zie je in deze zin?

Het is mijn doel om vaker te gaan sporten in de sportschool.

Slide 17 - Open vraag

Bijvoeglijk naamwoord

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord


Het mooie eendje zwemt in de gracht.

De eend is mooi (een BN kan dus ook achter het ZN staan)


Slide 18 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord kun je ook weglaten:


Het eendje zwemt in de gracht.

(Het mooie eendje zwemt in de gracht)

Slide 19 - Tekstslide

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt iets over het materiaal waarvan iets gemaakt is en eindigt vaak op -en


De gouden ring

Maar: de plastic tas (zonder -en)

Slide 20 - Tekstslide

Welke (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden zie je in de volgende zin?

De houten bank is een mooie aanwinst.

Slide 21 - Open vraag

Welke (stoffelijke) bijvoeglijke naamwoorden zie je in de volgende zin?

De geleerde professor is naar de lange bijeenkomst geweest.

Slide 22 - Open vraag

Maken:

Taalblokken:
  •  grammatica & spelling 1F paragraaf 1.2 t/m 1.4 (alle opdrachten)

Slide 23 - Tekstslide

Vandaag

Persoonlijk voornaamwoord (p vnw)
Bezittelijk voornaamwoord (b vnw)


Slide 24 - Tekstslide

Persoonlijk voornaamwoord

Wijst een persoon aan

Ik, je, jij, hij, zij, hem, haar, het etc.


Slide 25 - Tekstslide

Bezittelijk voornaamwoord

Geeft aan dat iets in het bezit van iemand is

Staat voor een zelfstandig naamwoord


Dat is mijn idee


Jouw, mijn, uw, jullie, haar, zijn

Slide 26 - Tekstslide

Persoonlijk of bezittelijk?

Ik geef jullie jullie boeken terug


Welke 'jullie' is persoonlijk en welke bezittelijk?

Slide 27 - Tekstslide

Trucje

Als je twijfelt tussen persoonlijk en bezittelijk, vul je een naam in. Bij het persoonlijk voornaamwoord past een naam altijd!


Ik geef jullie koffie - Ik geef Lizzy koffie = persoonlijk

Wat is jullie leukste idee? - Wat is Lizzy leukste idee? = bezittelijk

Slide 28 - Tekstslide

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je in de volgende zin?

Ik ben gisteren samen met jou naar je sportschool geweest.
A
Ik, jou, je
B
Ik, jou
C
Jou, je
D
Ik

Slide 29 - Quizvraag

Welke persoonlijke voornaamwoorden zie je in onderstaande zin?

Hij heeft het tafeltje geverfd, zodat het sneller verkocht zal worden.
A
Hij, tweede het
B
Hij, het, het
C
Hij, eerste het
D
Hij

Slide 30 - Quizvraag

Welke bezittelijke voornaamwoorden zie je in deze in?


Wilt u eens kijken of uw auto nu wel start?
A
u
B
uw
C
u + uw

Slide 31 - Quizvraag

Is het woord 'jullie' in onderstaande zin een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Ik heb jullie aangemeld bij de sportschool.
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk

Slide 32 - Quizvraag

Is het woord 'hun' in onderstaande zin een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?


Ik geef hun een cadeautje.
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk

Slide 33 - Quizvraag

Is het woord 'jouw' in onderstaande zin een persoonlijk of bezittelijk voornaamwoord?

Jouw tas is erg leuk!
A
Persoonlijk
B
Bezittelijk

Slide 34 - Quizvraag

Maken
Taalblokken:
  • grammatica & spelling 1F paragraaf
1.5 t/m 1.6 (alle opdrachten)

Slide 35 - Tekstslide

Tot nu toe

Lidwoord (de/het/een)
Zelfstandig naamwoord (dieren/dingen/mensen/plaatsen/namen)
Bijvoeglijk naamwoord (zegt iets over het zelfstandig naamwoord)
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (geeft materiaal aan van een zelfstandig naamwoord)
Persoonlijk voornaamwoord (ik/jij/hij/zij etc. - je kan er een naam voor in de plaats zetten)
Bezittelijk voornaamwoord (jouw/uw/mijn/jullie etc. - geeft een bezit aan)






Slide 36 - Tekstslide

Maud houdt van de hoge bergen en het indrukwekkende landschap.

Maud is een:

Slide 37 - Open vraag

Maud houdt van de hoge bergen en het indrukwekkende landschap.

de is een:

Slide 38 - Open vraag

Maud houdt van de hoge bergen en het indrukwekkende landschap.

Hoge is een:

Slide 39 - Open vraag

Maud houdt van de hoge bergen en het indrukwekkende landschap.

Landschap is een:

Slide 40 - Open vraag

Maud houdt van de hoge bergen en het indrukwekkende landschap.

Indrukwekkende is een:

Slide 41 - Open vraag