Stijl 3F zij/hun-hen
1 / 35
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Wanneer gebruik je zij?
timer
1:00
A
meewerkend voorwerp
B
lijdend voorwerp
C
bezittelijk voornaamwoord
D
onderwerp
Slide 5 - Quizvraag
Wanneer gebruik je hun?
timer
1:00
A
bezittelijk voornaamwoord
B
onderwerp
C
meewerkend voorwerp zonder voorzetsel
D
persoonsvorm
Slide 6 - Quizvraag
Wanneer gebruik je hen?
timer
1:00
A
onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
persoonlijk voornaamwoord
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Video
(Zij / Hun / Hen) zijn ook gastvrij
timer
1:00
A
Zij
B
Hun
C
Hen
Slide 9 - Quizvraag
____ werken op ____ laptop.
timer
1:00
A
Zij, hun
B
Hun, zij
C
Hen, hun
Slide 10 - Quizvraag
... geven de subsidie aan ... ?
timer
1:00
A
Hun-hen
B
Zij-hen
C
Zij-hun
D
Hun-hun
Slide 11 - Quizvraag
____ hebben een hond.
timer
1:00
A
Hun
B
Hen
C
Zij
Slide 12 - Quizvraag
Zij geven de sleutel aan hun/hen/zij.
timer
1:00
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 13 - Quizvraag
Dat is ____ werk.
timer
1:00
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 14 - Quizvraag
Hij beledigt ____.
timer
1:00
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 15 - Quizvraag
Ik heb van ... gehoord dat ... terugreis voorspoedig was.
timer
1:00
A
hen, hun
B
hun, hen
C
hen, zij
D
zij, hun
Slide 16 - Quizvraag
Weet jij of hun/zij in staat zijn geweest hen/hun te bereiken?
timer
1:00
A
hun / hen
B
hun / hun
C
zij / hen
D
zij / hun
Slide 17 - Quizvraag
Ik ga vanaf nu vriendelijk tegen (zij / hun / hen) zijn.
timer
1:00
A
zij
B
hun
C
hen
Slide 18 - Quizvraag
Ik heb (zij / hun / hen) gevraagd het te vergeten.
timer
1:00
A
zij
B
hun
C
hen
Slide 19 - Quizvraag
Het is beter (zij / hun / hen) erbij te betrekken.
timer
1:00
A
zij
B
hun
C
hen
Slide 20 - Quizvraag
De directeur geeft hen/zij/hun een cadeau.
A
hen
B
zij
C
hun
Slide 21 - Quizvraag
(Zij / Hun / Hen) zullen dat heel fijn vinden.
A
Zij
B
Hun
C
Hen
Slide 22 - Quizvraag
Hij moet zich met (zij / hun / hen) verzoenen.
A
zij
B
hun
C
hen
Slide 23 - Quizvraag
Ze weigeren met (zij / hun / hen) mee te doen.
A
zij
B
hun
C
hen
Slide 24 - Quizvraag
Zij/hen/hun gaan vandaag op tijd weg.
A
zij
B
hen
C
hun
Slide 25 - Quizvraag
.... gaan niet op vakantie naar het buitenland,
... caravan staat te koop.
... caravan staat te koop.
A
Hun, hen
B
Hun, hun
C
Zij, hun
D
Zij, hen
Slide 26 - Quizvraag
Je kunt het toch aan (zij / hun / hen) vragen?
A
zij
B
hun
C
hen
Slide 27 - Quizvraag
Ik gaf..... een boek
A
hun
B
zij
C
hen
Slide 28 - Quizvraag
Wij hebben .... een mail gestuurd.
A
hen
B
hun
C
zij
Slide 29 - Quizvraag
Ik heb het ... gisteren nog verteld.
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 30 - Quizvraag
De jongen heeft .... voorgelogen.
A
hen
B
hun
C
zij
Slide 31 - Quizvraag
Hij vroeg ... om advies.
A
hun
B
hen
C
ze
D
zij
Slide 32 - Quizvraag
Ik heb het boek aan ... gegeven
A
hun
B
hen
C
zij
Slide 33 - Quizvraag
Slide 34 - Tekstslide
Wat vonden jullie van deze les?
