Stel je nu eens voor dat deze dingen uit je eigen omgeving met elkaar kunnen praten.
Lees nu eens het gesprekje tussen het uurwerk van een klok en de grote wijzer. Zo’n gesprekje noemen we een dialoog.
Uurwerk: “He grote wijzer, waar ga je nu heen?”
Wijzer: “Ben even een minuutje weg, maar ben zo terug.”
Uurwerk: “Waar ben je toch geweest, ik was je kwijt.”
Wijzer: “Ik kon het niet meer houden, ik kreeg een zetje in mijn rug.”