4.5 Beeldspraak PO-schrijfopdracht en PO presentatie spreekvaardigheid A4 blz.119

4.5 Beeldspraak en spreekvaardigheid A4 blz.119 


Havo 2 periode 1 
week 4  2e les (26 sept.)

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

4.5 Beeldspraak en spreekvaardigheid A4 blz.119 


Havo 2 periode 1 
week 4  2e les (26 sept.)

Slide 1 - Tekstslide

Welkom H2a
plattegrond: 

timer
5:00
Dagopening

Slide 2 - Tekstslide

Welkom H2b 
plattegrond: 

timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Planning
Lezen >> 10 min.
Startopdracht: Huiswerk nakijken
Instructie 4.5 Beeldspraak
uitleg PO-schrijfopdracht
~pauze~
Spreekvaardigheid A4 blz.119 
uitleg PO presentatie
Afsluiting

timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Startopdracht
Huiswerk bespreken >>>






timer
5:00

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerk check✓
bladzijde opdracht 3 blz. 251
1 a ‘Ik wil wel een dagje zeilen met je, pa!’
b Meryem houdt van gedichten, schrijven en foto’s maken.
c ‘Nathan’, vroeg Aisha, ‘wil je met mij een keer mee naar paardrijles?’
2 a Je zegt tegen je vader dat je wel een dagje met hem wilt zeilen.
b Meryem houdt van gedichten, maar ze houdt ook van schrijven en van foto’s maken.
c Aisha vroeg aan Nathan of hij met haar een keer mee wilde naar paardrijles.


Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk check✓
bladzijde 98 en 99  opdracht 1 (alleen) 

1 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
zo rood als een kreeft, zo trots als een pauw, zo groen als gras, zo nijdig als een spin, zo vlug als water, zo bang als een wezel, zo slap als een vaatdoek, zo fris als een hoentje, zo eerlijk als goud, zo hard als een steen
2 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
de kat klaagt; de koe lacht; het muisje fluistert
3 Eigen antwoorden, bijvoorbeeld:
de pen valt aan; mijn geodriehoek huilt; het gummetje huppelt

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk check✓
bladzijde 98 en 99  opdracht  2
1 Met beeldspraak kun je je tekst mooier, creatiever maken en je lezers actief bij je onderwerp betrekken.
2 Bij een vergelijking en bij een metafoor worden dingen die op elkaar lijken met elkaar vergeleken.
3 Bij een vergelijking noem je beide delen van de vergelijking (het object en het beeld) en bij een metafoor noem je alleen het beeld en laat je het object weg.
4 Een bikkel is een stukje schapenbot; het is dus een stukje hard materiaal.
Hij is een bikkel betekent dan ook: Hij is hard voor zichzelf (en anderen). / Hij is een doorzetter. / Hij kan veel (pijn) verdragen.
5 Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Het milieu schreeuwt om aandacht.

Slide 8 - Tekstslide

Doel 4.5 Beeldspraak




  • Ik weet wat de functie van beeldspraak is. 
  • Ik kan een vergelijking, een metafoor en personificatie herkennen. 

Bijvoorbeeld: 
Fimpje Arjen Lubach
Beeldspraak -->
Waarmee vergelijkt Emile Romer 'een broos groeiende economie'?

Slide 9 - Tekstslide

1

Slide 10 - Video

4.5 Beeldspraak blz. 98
                                          Beeldspraak = figuurlijk taalgebruik 
Een tekst  aantrekkelijker maken, dat kan op verschillende manieren. 
Je gebruikt bijvoorbeeld
  • beeldspraak (verschillende vormen) 
        --> vergelijking, 
         --> metafoor 
         --> personificatie
  • uitdrukkingen

Slide 11 - Tekstslide


3 Vormen van beeldspraak



--> vergelijking:
Zijn buik lijkt wel een luchtballon.

--> metafoor:
Die clown staat weer voor de klas.

--> personificatie:
De stoel kreunde onder het gewicht van de corpulente vrouw.

Slide 12 - Tekstslide

Uitleg 3 vormen van beeldspraak

  • Vergelijking: het object (de werkelijkheid) wordt vergeleken met een subject (een beeld)
        Zijn buik lijkt wel een luchtballon. 

  • Metafoor: het object wordt vervangen door een subject/beeld
        Die reus van een vrouw past niet door het poortje. 

  • Personificatie: menselijke eigenschappen toekennen aan niet levende dingen 
        Het beeldscherm staart mij aan

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

00:53
Waarmee vergelijkt Emile Romer
'een broos groeiende economie'?

Slide 15 - Open vraag

Inoefenen
Schrijf onder elkaar in je schrift met een regel ertussen: 
vergelijking: 

metafoor: 

personificatie:   

timer
5:00

Slide 16 - Tekstslide

Hij gedraagt zich als een olifant in een porseleinkast. 
Onze giraf was dit jaar weer topscorer.
In ijstijd rukten gletsjers uit Scandinavië op tot de Veluwe. 
vergelijking
metafoor
personificatie

Slide 17 - Sleepvraag

Slide 18 - Video

Aan het werk
1. Bedenk bij elke vorm van  beeldspraak een zin.
2. Zoek er bij elke zin een passende afbeelding bij.
3. Noem de beeldspraak en leg deze uit.  


timer
5:00

Slide 19 - Tekstslide

PO-schrijfopdracht voor 10 oktober
Een A4-tje met daarop drie afbeeldingen met elk een andere 
vorm van beeldspraak (vergelijking, metafoor, personificatie).
  1. Je bedenkt bij elke vorm van beeldspraak een zin en zet 
        deze bovenaan.
  1. Daaronder plak je een afbeelding die daarop slaat. 
  2. Onder de afbeelding schrijf je welke vorm van beeldspraak je hebt gebruikt en dit leg je uit. 
  3. Je schrijft je naam, achternaam en je klas op het blad. 
  4. Je levert het geheel, netjes en verzorgd, in op 10 oktober via SOM:inleveropdrachten. 
  5. Beoordeling: cijfer

Slide 20 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 21 - Tekstslide

Doel spreekvaardigheid A4 blz.119 




  • Je leert hoe je een mondeling verslag moet doen.

Slide 22 - Tekstslide

Mondeling verslag blz.119 




= vertellen over wat je hebt gelezen, gehoord, meegemaakt of onderzocht. 
Je doet verslag van iets waarover jij veel weet en je luisteraar(s) misschien niet. Denk aan een boekbespreking of een proefje bij natuurkunde. 

Twee soorten verslagen: 
  1. een zakelijk verslag: alleen feiten
  2. een persoonlijk verslag: feiten, maar vooral ook persoonlijke ervaringen, gevoelens en je mening over bepaalde zaken.
 

Slide 23 - Tekstslide

Presentatie voorbereiden voor 15 oktober 




Presentatie houden (mondeling verslag). In 2 minuten vertel je iets over jouw hobby, jouw sport of jouw vakantie. 
Stappenplan: 
  1. Noteer wat je gaat vertellen. Gebruik zo nodig de 5w+h-vragen. (wie?wat?waar?wanneer?waarom?hoe?)
  2. Realiseer je voor welk publiek je gaat spreken en pas daar je taalgebruik op aan.
  3. Noteer in de inleiding waarover je verslag gaat. "Ik ga jullie iets vertellen over.... " 
  4. Noteer in het middenstuk de deelonderwerpen van je verslag. Zet de informatie (je antwoorden op de wh-vragen) in chronologische volgorde ( dus in de volgorde waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden). Gebruik signaalwoorden.
  5. Geef in het slot je mening, een conclusie of samenvatting en eventueel een aanbeveling of een toekomstverwachting.
  6. Neem minstens 1 voorwerp of afbeelding mee.
  7. Maak zo nodig een spiekbriefje. Deze mag je meenemen, maar je gaat niet voorlezen, maar vertellen! 
  8. Oefen eerst thuis een paar keer voor een huisgenoot of voor de spiegel.
  9. De presentatie duurt 2 minuten. (minimaal 1,5 min en max. 2,5 min.). 
  10. Beoordeling: V/O en is verplicht.

Slide 24 - Tekstslide

Inoefenen
Bedenk de WH-vragen over jouw onderwerp: 
Wie ...?
Wat ...?
Waar ...?
Wanneer ...?
Waarom ...?
Hoe ...?

timer
5:00

Slide 25 - Tekstslide

Aan het werk
  • Bereid je presentatie voor a.d.h.v. het stappenplan. Datum: 10 oktober! 
timer
5:00

Slide 26 - Tekstslide

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je kent 3 vormen van beeldspraak. 
  2. Je weet hier voorbeelden van te geven. 
  3. Je weet hoe je een presentatie moet geven. 
timer
5:00

Slide 27 - Tekstslide

Volgende les 1 oktober: 
Herhalen 4.5 beeldspraak. 
Vervolg PO-opdrachten.
LAPTOP MEE! 

Huiswerk: 
  • Werk aan je PO-schrijfopdracht: beeldspraak. (3 oktober)
  • Werk aan je PO-presentatie: mondeling verslag. (10 oktober)

Slide 28 - Tekstslide