In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Oefenvragen hst 12
Slide 1 - Tekstslide
Lees de tekst hiernaast door.
Voor mensen is het eten van Cry-eiwitten niet gevaarlijk, geef hier een verklaring voor.
Slide 2 - Open vraag
Welke voedingsstoffen zijn er? (oftewel, wat zit er in je eten?)
Slide 3 - Open vraag
voedingsmiddel
voedingsstof
aardappel
koolhydraten
ijzer
pizza
sinaasappel
eiwit
eigeel
spinazie
vlees
Slide 4 - Sleepvraag
Benoem 3 voedingsmiddelen in de afbeelding en geef aan welke voedingsstoffen daar veel in voorkomen (T1)
Slide 5 - Open vraag
Noem twee voedingsstoffen die ook voedingsmiddelen kunnen zijn. Leg uit (T2)
Slide 6 - Open vraag
Koolhydraten zijn...
A
alleen bruikbaar als brandstof
B
bruikbaar als brandstof en bouwstof
C
alleen te gebruiken als bouwstof
Slide 7 - Quizvraag
Vetten zijn...
A
alleen bruikbaar als brandstof
B
bruikbaar als brandstof en bouwstof
C
alleen te gebruiken als bouwstof
Slide 8 - Quizvraag
Eiwitten zijn...
A
alleen bruikbaar als brandstof
B
bruikbaar als brandstof en bouwstof
C
alleen te gebruiken als bouwstof
Slide 9 - Quizvraag
Bij de vorming van ..... komt oxidatiewater vrij
A
Eiwitten
B
Vetten
C
Koolhydraten
D
DNA
Slide 10 - Quizvraag
Juist of onjuist? Vitamine C helpt bij de opbouw van het gebit.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Veel vitamines zijn hulpstoffen voor de stofwisseling.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quizvraag
Bekijk de afbeelding hiernaast.
Deze aandoening wordt veroorzaakt door een jodiumdeficiëntie.
a: Wat is jodium voor een voedingstof?
b: Zoek op wat er bedacht is zodat deze aandoening niet meer of minder voorkomt.
Slide 13 - Open vraag
Vitamine C kan niet door het menselijk lichaam geproduceerd worden.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quizvraag
Welk mineraal zit in DNA?
Slide 15 - Open vraag
In één van de vakken van de schijf van vijf horen producten als pasta, aardappel, rijst en brood.
Welke voedingsstoffen zitten vooral in deze producten? Noteer de hoofdletter van je antwoord.
A
Eiwitten en mineralen
B
Vetten en vitaminen
C
Vitaminen en voedingsvezels
D
Vitaminen en zetmeel
Slide 16 - Quizvraag
De ADH geeft aan hoeveel je van een bepaalde vitamine of mineraal nodig hebt. Waar staat ADH voor?
A
algemene daadwerkelijke hoeveelheid
B
algemene dagelijkse hoeveelheid
C
aanbevolen daadwerkelijke hoeveelheid
D
aanbevolen dagelijkse hoeveelheid
Slide 17 - Quizvraag
Van welk voedingsstof is er sprake van een gebrek in plaatjes 1, 2 en 3 op de vorige slide?
Slide 18 - Open vraag
Gebreksziekte:
ontstaat door een langdurig gebrek aan bepaalde mineralen of vitaminen. Dan kom je dus voor een langere tijd niet aan de ADH.
gebrek aan vitamine A1:
- (nacht)blindheid
- troebel hoornvlies
Slide 19 - Tekstslide
www.rtvnoord.nl
Slide 20 - Link
Welke voedingsstof kregen deze zeelui te weinig binnen? Wat was hun oplossing?
Slide 21 - Open vraag
De Engelse ziekte ontstaat bij een gebrek aan vitamine D en daarom krijgen kinderen tot de leeftijd van 4 jaar het advies om dagelijks 10 mg vitamine D te slikken. Ook gesluierde vrouwen (vrouwen die geheel bedekt zijn) en oude mensen die alleen binnen zitten krijgen het advies extra vitamine D te slikken.
Waarom krijgen gesluierde vrouwen het advies om extra vitamine D te slikken? (I,2p)
Slide 22 - Open vraag
Je krijgt overgewicht wanneer de hoeveelheid energie opgenomen in de voeding (1) minder/evenveel/meer is dan de hoeveelheid energie die je nodig hebt voor je dagelijkse activiteiten. Vaak is daarbij een hoge inname van (2) suiker/zout/eiwitten een grote oorzaak. Je kunt afvallen door de hoeveelheid energie opgenomen in de voeding (3) minder/evenveel/meer te maken dan de hoeveelheid energie die je nodig hebt voor je dagelijkse activiteiten.
Noteer bij elk nummer het juiste woord om het verhaal kloppend te maken (R)
Slide 23 - Open vraag
Voorkennis. Wat is verteren? (R)
Slide 24 - Open vraag
Welke van de voedingsstoffen moet je verteren? (R)
WEL verteren
NIET verteren
glucose
vetten
zetmeel
vitamines
eiwitten
mineralen
water
Slide 25 - Sleepvraag
Noem zo veel mogelijk organen van het verteringsstelsel
Slide 26 - Open vraag
Enzymen staan centraal bij het verteren. De ruimtelijke structuur van een enzym bepaalt de werking. a) Bij welke vorm van verteren horen enzymen? b) Hoe heet het van vorm veranderen van een enzym waardoor het niet meer werkt? (R)
Slide 27 - Open vraag
Wat betekent het dat enzymen specifiek werken? (R)
A
Een enzym kan maar bij één temperatuur werken
B
Een enzym kan maar bij één zuurgraad werken
C
Een enzym kan maar één substraat afbreken
D
Een enzym kan maar één keer gebruikt worden
Slide 28 - Quizvraag
Door kauwen wordt het oppervlak van het voedsel vergroot. Waarom?
A
Speeksel werkt beter in op het voedsel
B
Proef je meer smaak
C
De maag werkt daardoor beter
D
De dunne darm werkt daardoor beter
Slide 29 - Quizvraag
Wat is de functie van speeksel?
A
Verteren van eiwitten
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Geeft smaak aan het eten
D
Verteren van zetmeel (koolhydraat)
Slide 30 - Quizvraag
Wat gebeurt er als je teveel lucht 'inslikt'?
Slide 31 - Open vraag
In de slokdarm vindt ook vertering plaats
A
Waar
B
Niet waar
Slide 32 - Quizvraag
Lees de tekst hiernaast door.
Gieren hebben in hun maag een extreem lage pH.
Leg uit waarom dit functioneel is voor de voedingswijze van de gier.
Slide 33 - Open vraag
Wat is de functie van maagzuur?
A
Bevat enzymen die vetten verteren
B
Bacteriën en ziekteverwekkers doden
C
Smaakmaker
D
Bevat enzymen die eiwitten verteren
Slide 34 - Quizvraag
1) Wat zijn de eindproducten van het verteren van DNA? (T1) 2) Waar worden de enzymen gemaakt die DNA verteren? (T1)
Slide 35 - Open vraag
Bij de overgang van de slokdarm naar de maag verandert de pH van ongeveer 7 naar ongeveer 2. Dit wordt veroorzaakt door:
A
het splitsen van moleculen in het voedsel, waardoor er zuurgroepen ontstaan
B
de maagsapklieren die HCl afscheiden in de maagholte
C
bacteriën die zuren afscheiden
Slide 36 - Quizvraag
Bij de overgang van de maag naar de twaalfvingerige darm verandert de pH van ongeveer 2 naar ongeveer 8. Dit wordt veroorzaakt door:
A
het splitsen van moleculen in het voedsel, waardoor er basische groepen ontstaan.
B
de alvleesklier die HCO3 afscheidt, waardoor de zure maaginhoud wordt geneutraliseerd.
C
de gal die zuur bindt.
D
de vetten die gesplitst worden waardoor er heel veel vetzuren ontstaan die zorgen voor een hoge pH.
Slide 37 - Quizvraag
Juist of onjuist? Gal bevat verteringsenzymen.
A
juist
B
onjuist
Slide 38 - Quizvraag
Juist of onjuist? Gal wordt geproduceerd in de lever.
A
juist
B
onjuist
Slide 39 - Quizvraag
Waar in je lichaam verteer je koolhydraten?
wel
niet
mond
maag
12- vingerige darm
dunne darm
Slide 40 - Sleepvraag
Waar in je lichaam verteer je eiwitten?
wel
niet
mond
maag
12- vingerige darm
dunne darm
Slide 41 - Sleepvraag
Waar in je lichaam verteer je vetten?
wel
niet
mond
maag
12- vingerige darm
dunne darm
Slide 42 - Sleepvraag
Bij verteren hoort het dissimileren van voedingsstoffen. Wat is de tweede belangrijke stap bij verteren?
Slide 43 - Open vraag
Bij de opname van verteringsproducten is energie nodig. Wat voor soort transport zal het zijn?
A
Diffusie
B
Osmose
C
Actief transport
Slide 44 - Quizvraag
De opname van water vormt de uitzondering op de vorige vraag. Op welke manier zal water worden opgenomen?
A
Diffusie
B
Osmose
C
Actief transport
Slide 45 - Quizvraag
Redeneer waar het fout gaat in het lichaam als je diarree hebt. Leg uit wat er dan niet (genoeg) gebeurt.
Slide 46 - Open vraag
Slide 47 - Video
Leg uit waarom een dergelijke poeptransplantatie via een buisje moet die helemaal naar de dunne darm gaat. Oftewel, leg uit waarom het nutteloos is om een poeptransplantatie uit te voeren tot bijvoorbeeld de slokdarm.
Slide 48 - Open vraag
Muis minder sociaal met darmflora van autistisch mens
Wat betekent dit eigenlijk?
Consequenties?
Slide 49 - Tekstslide
Je darmflora bepaald dus deels je eetgedrag.
Mensen die vaak ongezond eten hebben een darmflora die daarop is aangepast. Is er weer behoefte aan voedingsstoffen, dan geeft de darmflora signaalstoffen af aan je lichaam. Je krijgt honger.
Slide 50 - Tekstslide
Leg uit waarom mensen die ineens beginnen met diëten vaak in het begin heel veel moeite hebben dit vol te houden. Benoem in je antwoord de darmflora.