Herhaling H. 1 repetitieweek

Pak jij alvast je spullen?
  • drempeltoets > Zie magister bericht Mv. Van der Geld
  • -zinsdelen
  • -werkwoorden
  • -verwijswoorden
  • -lezen
  • KAHOOT SPELEN

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Pak jij alvast je spullen?
  • drempeltoets > Zie magister bericht Mv. Van der Geld
  • -zinsdelen
  • -werkwoorden
  • -verwijswoorden
  • -lezen
  • KAHOOT SPELEN

Slide 1 - Tekstslide

Zinsdelen
Volgorde:
  1. PV- Tijdsproef(= altijd een ww)
  2. WG-alle ww (dus ook de pv)
  3. OW- Wie of wat + WG
  4. LV- Wie of wat + wg+ow (begint nooit met een voorzetsel)
  5. MW-aan wie of voor wie
  6. BwB- alles wat over blijft (prullenbak) waar-wanneer-hoe 

Slide 2 - Tekstslide

Werkwoordspelling
  1. de PV ja of nee?
  2. zo ja in welke tijd? TT-VT
  3. Bij TT vervang door lopen,je hoort een t of niet.
  4. bij VT> 't taxikofschip (TE(N)
  5. geen PV> voltooid deelwoord> 't taxikofschip(pv is vorm van hebben of zijn, of worden: ik ben gewaarschuwd.



Slide 3 - Tekstslide

Die of dat / deze of dit? 
  •  die en deze: bij de-woorden:
  •  dat en dit:  bij het-woorden:
  • wat: bij hele zin, iets onbepaalds en overtreffende trap
De oude molen die in Leiden staat, wordt volgend jaar gesloopt. 
Dit pand staat al maanden te koop, maar dat verderop in de straat was binnen enkele maanden verkocht. (het pand)
Het is iets wat ik goed ik geleerd heb.

Slide 4 - Tekstslide

Leesvaardigheid
Een tekst over een vlogger:
Je probeert tot zo veel mogelijkheid likes te komen, want dat levert je geld op.

Feit of mening?

Slide 5 - Tekstslide

tekstdoelen
  • activeren: oproep om iets te doen( kopen-inschrijven)
  • informeren: informatie geven over een onderwerp
  • overtuigen: mening aan de lezen vertellen
  • amuseren: doel is vermaken

Slide 6 - Tekstslide

Schrijven (formeel)
afzender
geadresseerd
plaats-datum
onderwerp
aanhef
inleiding-kern-slot
afsluiting


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Link

Wat is de PV?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
stond
B
de fiets
C
broer
D
schuur

Slide 9 - Quizvraag

Onderwerp
  1. Zoek de persoonsvorm
  2. Vraag: wie of wat + persoonsvorm
  3. Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 10 - Tekstslide

Wat is het OW?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
de fiets
B
mijn broer
C
de fiets van mijn broer
D
mijn ouders

Slide 11 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde
  • Alle werkwoorden uit de zin
  • Dus: persoonsvorm + andere werkwoorden uit de zin

Slide 12 - Tekstslide

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?
' De fiets van mijn broer stond in de schuur van mijn ouders.'
A
2
B
4
C
3
D
5

Slide 13 - Quizvraag

Lijdend voorwerp


Wie/wat + onderwerp + gezegde?

Slide 14 - Tekstslide

Wat is het lijdend voorwerp?
'De jongens gooiden sneeuwballen op het schoolplein.'

A
De jongens
B
sneeuwballen
C
het schoolplein
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
Peter
B
gisteren
C
zijn scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 16 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp?
'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 17 - Quizvraag

Bijwoordelijke bepaling
Je moet eerst de andere stappen doorlopen.
Geven antwoord op de vragen:
wanneer, hoelang, waar enz.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de BWB in de zin:
Morgen treed ik op.

Slide 19 - Open vraag

De leerlingen (melden) zich vorige week ziek.

Slide 20 - Open vraag

Vul het juiste WW in.
Het (gebeuren) vandaag erg vroeg.
A
gebeurdt
B
gebeurd
C
gebeurt
D
gebeuren

Slide 21 - Quizvraag

Vul op de puntjes het juiste verwijswoord in: die of dat-wat
Waarom ga je naar deze supermarkt? ... op de hoek is beter.
(tip: welke lidwoord hoort er bij supermarkt?)
A
die
B
dat

Slide 22 - Quizvraag

Vul op de puntjes het juiste verwijswoord in: die of dat-wat.
Ik ga in de vakantie naar Spanje...…. ik erg leuk vind.
(tip: het verwijst naar een hele zin)
A
die
B
dat
C
wat

Slide 23 - Quizvraag

0

Slide 24 - Video

Uitleg
Tekstkenmerken 
 onderwerp 
  • hoofdgedachte>  1 zin waar de tekst over gaat (samenvatting) 
  • inleiding 
  • slot 
 Kernzin = belangrijkste zin van een alinea (1e of laatste zin) 
Hoofdzaken = alle kernzinnen samen
Hoe vind je de hoofdgedachte:  door de vraag te stellen:
Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?

Slide 25 - Tekstslide

Daarom is Schobbers als professioneel gamer tot nu toe vooral in Frankrijk, Duitsland, Engeland en Noorwegen te vinden. Tot afgelopen maand zat hij in een gameteam dat gesponsord werd door het computerbedrijf Acer. ‘Zo verdien je geld als professioneel gamer. Een bedrijf sponsort je en betaalt maandelijks salaris voor het trainen. Tijdens een wedstrijd draagt de gamer een shirtje met het logo van het bedrijf dat hem sponsort.’

De wedstrijden vinden plaats tijdens grote game-evenementen. ‘Je probeert zo hoog mogelijk te komen, want een podiumplek levert publiciteit op. Foto’s, interviews, dat is belangrijk voor de sponsor,’ legt Schobbers uit. En daarnaast is er prijzengeld of zijn er spullen te winnen voor de gamer.

verband tussen de 2 alinea's: 
Kijk naar signaalwoorden: 

Slide 26 - Tekstslide

De bedrijfsleider heeft een hekel aan slecht taalgebruik, vooral aan schrijftaal. Maar een goede brief die een aanhef en afsluiting bevatten? Dan denk hij: die weet hoe je een brief moeten schrijven. Die kun ik wel gebruiken in mijn bedrijf.

Zoek de fouten persoonsvormen in de zin:
Pv en OW moeten gelijk zijn aan elkaar

Slide 27 - Tekstslide

krantenartikel
leesboek
affiche van de H&M
ingezonden brief
handleiding van je iPhone
informerende tekst
activerende tekst
amuserende tekst
instruerende tekst
overtuigende tekst

Slide 28 - Sleepvraag

oefenen
  • Stencil module grammatica en spelling: blok 1-4-5-6
  • Module grammatica en spelling of;

klik op de volgende dia en maak van thema: 
wonen: opdracht 5> werkwoorden
vrienden en familie: opdracht 2 > verwijswoorden
mensen:  opdracht  4 >zinsdelen
vervoer: opdracht 3 > activerende teksten
                                                                       


Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link