Onderwerp + persoonsvorm

Taal
Vandaag herhalen we de persoonsvorm.

We leren wat het onderwerp van de zin is.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalBasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taal
Vandaag herhalen we de persoonsvorm.

We leren wat het onderwerp van de zin is.

Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een ...
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
werkwoord
D
voegwoord

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Marije pakte haar gitaar.

Slide 3 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Zij was al laat voor haar muziekles.

Slide 4 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Snel deed zij de gitaar in de hoes.

Slide 5 - Open vraag

Het onderwerp

Zara fietst naar school.
pv = fietst
Wie fietst? > Zara

onderwerp (ow) = Zara
Het onderwerp geeft aan wie of wat iets doet.
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar.
Je vindt het onderwerp met de volgende vraag:
Wie of wat + persoonsvorm

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in deze zin:
Zij fluisteren

Slide 7 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin:
De roeiboot lekt.

Slide 8 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Het potlood breekt.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Vliegen de piloten?

Slide 10 - Open vraag

Nu oefenen we nog met een paar langere zinnen.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het onderwerp in de zin:
De cello ligt in de koffer.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Hangt de kalender aan de muur?

Slide 13 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin:
Aait oma het konijntje?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het onderwerp in de zin:
De hond kwispelt met zijn staart.

Slide 15 - Open vraag