Lidwoord (lw), zelfstandig naamwoord (znw), bijvoeglijk naamwoord (bvnw), voorzetsel (vz) en werkwoorden (ww).
- Die nieuwe buurman lijkt me erg aardig.
- Mijn moeder heeft gisteren op de markt appels gekocht.
- Ik vind het leuk jullie weer op school te zien.
- Houd 1,5 meter afstand en draag een mondkapje.