6/12 figuurlijk taalgebruik- ws H3 les 1 3 mavo

Figuurlijk taalgebruik
H3
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Figuurlijk taalgebruik
H3

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Voorlezen/kleuren (al gedaan)
  • Instructie/quiz
  • Werken 
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de eerste ronde van Heel Holland Bakt mag de jury een oordeel uitspreken over de taarten. Dit zegt de jury:

Slide 3 - Tekstslide

Welke taart vindt de jury
volgens jou het best?

A
Dat smaakt naar meer!
B
Ik vind het geen smakelijk gezicht
C
Nou, smaken verschillen...

Slide 4 - Quizvraag

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat figuurlijk taalgebruik is en kan je dat herkennen  in een tekst
  • heb je geoefend met figuurlijk taalgebruik
  • heb je geoefend met de nieuwe moeilijke woorden en uitdrukkingen uit  h2 van woordenschat 

Slide 5 - Tekstslide

Beeldspraak 

Beeldspraak = figuurlijk taalgebruik.



Slide 6 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Figuurlijk taalgebruik
In teksten kom je vaak zinnen met een figuurlijke betekenis tegen. Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat. Bijvoorbeeld: 
De baby was om op te vreten. Dit betekent: De baby zag er heel schattig uit.


Slide 9 - Tekstslide

Herkennen en begrijpen
Om een tekst te begrijpen, is het belangrijk dat je figuurlijk taalgebruik herkent.
Lees de tekst zorgvuldig en vraag je af: bedoelt de schrijver het letterlijk, dus precies zoals het er staat? 
Als dat niet zo is, lees dan verder. Meestal begrijp je dan wel wat er bedoeld wordt.


Slide 10 - Tekstslide

Betekenis zoeken
Uitdrukkingen zijn ook een vorm van figuurlijk taalgebruik. 
Als je niet weet wat een uitdrukking betekent, zoek je de betekenis op in het woordenboek. 
Zoek bij het belangrijkste woord uit de uitdrukking. 
Bijvoorbeeld: 
De hand boven het hoofd houden –> Je zoekt in het woordenboek bij hand of bij hoofd.




Slide 11 - Tekstslide

Bij figuurlijke taal betekent een woord niet precies wat er staat.



Voorbeelden:
Hij woont in het hart van de stad.
Het is een beer van een vent.
Door hem ben ik nu mooi de sigaar.
Natalie staat te springen om op vakantie te gaan.


Slide 12 - Tekstslide


Letterlijk taalgebruik

Dit vertelt precies wat er gebeurd is, er zit geen andere betekenis achter

Bijvoorbeeld: tegen de lamp lopen --> je bent écht tegen de lamp aangelopen

Slide 13 - Tekstslide


Figuurlijk taalgebruik

 Dit heeft een andere betekenis dan dat er staat.

'Tegen de lamp lopen' kan in dit geval ook betekenen: je deed iets stiekem en bent nu gesnapt

Slide 14 - Tekstslide


Nog meer voorbeelden van figuurlijk taalgebruik:

  • De baard in de keel krijgen
  • Een blauwtje lopen
  • Iemand uit de droom helpen
  • Bij de pakken neerzitten

Spreekwoorden en uitdrukkingen zijn altijd figuurlijk bedoeld!

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Mijn kapper zit met haar handen in mijn haar.
B
De wedstrijd was onwijs spannend.
C
Onder de boom lag een dode vogel.
D
Ik zit met mijn handen in het haar.

Slide 18 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Dat is een goed middel voor je zieke paard.
B
Dat is een paardenmiddel voor die kwaal.

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Mijn moeder eet graag kip.
B
Mijn moeder is kippig.

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?


A
Mijn broer is een beer van een kerel.
B
In het bos is een beer gespot.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van figuurlijk taalgebruik
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 22 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk taalgebruik?
A
Veronique draagt een gouden ring.
B
Hij scoorde ringloos in de basket.
C
Door hem ben ik nu de sigaar.
D
Hij rookte stiekem een sigaar.

Slide 23 - Quizvraag

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
'Ze kookt van woede.'
A
Figuurlijk taalgebruik
B
Letterlijk taalgebruik

Slide 24 - Quizvraag

Werk voor deze les + huiswerk: 

Blz. 78/79, opdracht 1, 2 en 3
+woordenlijst maken van de woorden/uitdrukkingen met betekenissen uit opdracht 1 en 2.
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk
Klaar = lezen
Stel de volgende les vragen over fouten die je niet begreep!
timer
20:00

Slide 25 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat figuurlijk taalgebruik is en kan je dat herkennen  in een tekst
  • heb je geoefend met figuurlijk taalgebruik
  • heb je geoefend met de nieuwe moeilijke woorden en uitdrukkingen uit  h2 van woordenschat 

Slide 26 - Tekstslide

Ik weet wat figuurlijk taalgebruik is en kan dat herkennen in een tekst.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 28 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 29 - Open vraag