Perfekt

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Scheidbare en niet scheidbare ww
  • Veel scheidbare werkwoorden in het NLs zijn ook in het Duits scheidbaar;
  • Als de klemtoon op het voorvoegsel ligt, is het ww scheidbaar 
  • Als de klemtoon niet op het voorvoegsel ligt, is het ww niet scheidbaar
  • Als het voorvoegsel: be-, er-, zer-, ver-, ent is, dan is het NIET scheidbaar.

Slide 6 - Tekstslide

Beispiele scheidbare werkwoorden
  1. natellen = nachzählen = Ich zähle das Geld nach. = ik tel het geld na. = Ich habe das Geld nachgezählt = ik heb het geld nageteld.
  2. uitnodigen = einladen = Ich lade dich ein. = ik nodig je uit. = ich habe dich eingeladen = ik heb je uitgenodigd.

Slide 7 - Tekstslide

Beispiele niet scheidbare werkwoorden
  1. bezoeken = besuchen = Wir besuchen Berlin jedes Jahr. = We bezoeken Berlijn elk jaar. = Wir haben Berlin besucht = Wij hebben Berlijn bezocht.
  2. vergeten = vergessen = Ich vergesse mein Buch. = Ik vergeet mijn boek. = Ich habe mein Buch vergessen. = Ik ben mijn boek vergeten.

Slide 8 - Tekstslide

Zwakke ww

standaardregel:
ge+stam+t
 werkwoorden met stam op -d/-t:
ge+stam+et
werkwoorden die eindigen op -ieren:
geen ge-
niet scheidbare werkwoorden: 
stam+t 
(ich habe bestellt)
Sterke ww

standaardregel:
ge+stam+en

TIP:
1. bijna alle ww die in het Nederlands sterk zijn, zijn ook in het Duits sterk
2. bij sterke ww verandert de klinker in de verleden tijd

Slide 9 - Tekstslide

In het Duits heb je, net als in het Nederlands, sterke en zwakke werkwoorden.
A
waar
B
niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Voltooid deelwoord eindigt bij zwakke werkwoorden op
A
-t , - et, -en
B
-t, -en,
C
-en
D
-t, -et

Slide 11 - Quizvraag

Voltooid deelwoord bij sterke werkwoorden eindigt op:
A
-t
B
-et
C
-en

Slide 12 - Quizvraag

De meeste werkwoorden, die in NL sterk zijn, zijn dat ook in het Duits.
A
niet waar
B
waar

Slide 13 - Quizvraag

Ich habe in Hengelo (wohnen)..
A
gewohnd
B
gewohnet
C
gewoont
D
gewohnt

Slide 14 - Quizvraag

Herr Geuke hat mit uns (reden)
A
geredt
B
geredet
C
gereden
D
geredetetet

Slide 15 - Quizvraag

Wir haben lange auf den Bus (warten)
A
gewarten
B
gewartt
C
gewartet
D
gewartetet

Slide 16 - Quizvraag

Wie lange hast du (trainieren)... ?
A
getrainiert
B
getrainierd
C
trainierd
D
trainiert

Slide 17 - Quizvraag

Ich bin nach Frankreich (fahren)
A
gefahrt
B
gefahren
C
gefuhren
D
gefahret

Slide 18 - Quizvraag

Wir haben einen Text (lesen)
A
gelezen
B
geleest
C
gelesen
D
gelesun

Slide 19 - Quizvraag

Frank ...... lange geschwommen.
A
hat
B
ist
C
hast
D
bist

Slide 20 - Quizvraag

Der Zug ist (ankommen) ...... .
A
geankommen
B
angekommen
C
angekommt
D
geankommt

Slide 21 - Quizvraag

Ich habe das Geschenk (abholen)
A
abgeholt
B
geabholt
C
geabgeholen
D
abholt.

Slide 22 - Quizvraag