Poëzie - LLM4 - les 2

di 6 juni. - 4V1 - 5e uur
Lesdoel
Aan het einde van de les weet je of je de presentatie, verwoording en verteller van een gedicht kunt beschrijven. Ook weet je wat de bouwstenen van een gedicht zijn.
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

di 6 juni. - 4V1 - 5e uur
Lesdoel
Aan het einde van de les weet je of je de presentatie, verwoording en verteller van een gedicht kunt beschrijven. Ook weet je wat de bouwstenen van een gedicht zijn.

Slide 1 - Tekstslide

vr. 2 jun. - 4V3 - 2e uur
  • Herhalen theorie vorige les
  • Bespreken huiswerk: opdr. 1 en 2 blz. 97-99
  • Uitleg §4.4 Bouwstenen
  • Zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Vorige les:
Kenmerken gedichten...
...ontdek je door ze te vergelijken met een verhalende tekst:
  • de presentatie van de tekst op de pagina (veel wit en witregels)
  • de verwoording van de tekst = (meestal geen geschiedenis (personages met handelingen) maar) de weergave van een momentopname.
  • de verteller van de tekst = (lyrisch) ik-figuur, onbekende ik-verteller (soms ook hij/zij-verteller)
  • lyrisch-ik = een ik-figuur die in een gedicht nadrukkelijk de eigen gevoelens verwoordt (ervaring speciaal moment)
  • --> Begrip focalisator = verteller.

Slide 3 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
opdr. 1 en 2 blz. 97-99

Slide 4 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 1 blz. 97
  1. Gedichten kunnen overal over gaan en alles kan aanleiding voor een gedicht zijn.
  2. In een gedicht is een ik-figuur aan het woord die voor zichzelf “als in een monoloog”, in alleenspraak, daden, waarnemingen en gevoelens onder woorden brengt.
  3. Een lyrisch-ik laat heel nadrukkelijk zijn gevoelens en emoties blijken, een ik-figuur niet. Een ik-figuur is meer een ‘neutrale’ verteller/focalisator.

Slide 5 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 1 blz. 97
4. Een gedicht staat op een bijzondere manier op de pagina (presentatie) en bij een gedicht is een verteltechnische benadering (geschiedenis, verhaal) meestal niet relevant.

Slide 6 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 2 blz. 97-99
  1. De aanleiding is de finale van de 400 meter horden tijdens de Olympische Spelen in München (1972). Deze aanleiding is kenmerkend voor een gedicht omdat alles aanleiding voor een gedicht kan zijn, dus ook een sportwedstrijd.
  2. De belangrijkste gedachte is dat John Akii Bua zal vallen.
  3. De gedachten en de waarnemingen van de focalisator zijn het belangrijkste. Het gedicht gaat over de reactie van ik-figuur (“wij”) op de race van John Akii Bua: eerst de gedachte dat hij zal vallen en vervolgens de correcte waarneming dat die gedachte niet juist is.

Slide 7 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 2 blz. 97-99
  • 4. De tekst wordt op een bijzondere manier op de pagina gepresenteerd: korte versregels en veel wit rondom de tekst.
  • 5. Nee, als je John Akii Bua ziet lopen, wekt niets de indruk dat hij gaat vallen.
  • 6. Als je het gedicht rustig voorleest, duurt het lezen ongeveer even lang als de winnende race van John Akii Bua.

Slide 8 - Tekstslide

Zie je ik hou van je
Herman Gorter
blz. 101

Samen lezen
in duo's vragen maken: opdr. 4 blz. 101 

--> Gebruik bij vraag 3 de stijlfiguren op blz. 53-55 in je boek.

Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden opdr. 4 blz. 101
  1. Gorters titelloze gedicht gaat over de hevige liefdesgevoelens van de ik-figuur voor de ‘je” (vs. 1- 8) en over het gevoel van onmogelijkheid de ander te zijn en de ander van die liefdesgevoelens te vertellen (vs. 9-16).
  2. Dit gedicht heeft een lyrisch-ik, vooral vs. 13 is een directe weergave van een gevoelsuitbarsting: “O ja, ik hou van je”.
  3. Parallellisme, herhaling, opsomming en tegenstelling.
  4. Geef minimaal één argument waarom je het gedicht wel of niet actueel vindt.

Slide 10 - Tekstslide

§4.4 Bouwstenen: versregels en strofen
  • Versregel(s) (vs.)  =  regel ven een gedicht; heel kort - redelijk lang
  • Strofe = groepje versregels dat bij elkaar hoort ('alinea' of 'couplet' van gedicht); strofe = functioneel
  • Strofevormen:

Slide 11 - Tekstslide

§4.4 Bouwstenen: versregels en strofen
  • Versregel(s) (vs.)  =  regel ven een gedicht; heel kort - redelijk lang
  • Strofe = groepje versregels dat bij elkaar hoort ('alinea' of 'couplet' van gedicht); strofe = functioneel
  • Strofevormen:
- distichon = twee versregels
- terzine / terzet = drie versregels
- kwatrijn = vier versregels
- kwintet = vijf versregels
- sextet = zes versregels
- septet = zeven versregels
- octaaf = acht versregels

Slide 12 - Tekstslide

§4.4 Bouwstenen: versregels en strofen
  • Enjambement = afbreken van een versregel op een plaats waar geen vanzelfsprekend einde van de versregel is. De woorden vóór en ná het afbreken krijgen daardoor extra nadruk.
  • Eerste strofe van De moeder de vrouw:

Slide 13 - Tekstslide

§4.4 Bouwstenen: versregels en strofen
  • Enjambement = afbreken van een versregel op een plaats waar geen vanzelfsprekend einde van de versregel is. De woorden vóór en ná het afbreken krijgen daardoor extra nadruk.
  • Eerste strofe van De moeder de vrouw:
Ik ging naar Bommel om de brug te zien.
Ik zag de nieuwe brug. Twee overzijden
die elkaar vroeger schenen te vermijden,
worden weer buren. Een minuut of tien
dat ik daar lag, in 't gras, mijn thee gedronken,
mijn hoofd vol van het landschap wijd en zijd -
laat mij daar midden uit de oneindigheid
een stem vernemen dat mijn oren klonken.

Slide 14 - Tekstslide

Noppenfolie 
Marieke Lucas Reineveld
blz. 104

Slide 15 - Tekstslide

Zelfstandig werken
  • Bestudeer de theorie op blz. 125
  • Maak opdr. 6  blz. 103

Daarna keuze uit:
  • maken opdr. 7 blz. 104 - 105 = hw. do.8/6
  • lezen in je boek

Slide 16 - Tekstslide

Fijn weekend!

Slide 17 - Tekstslide