9.4 Bloed- en orgaandonatie

7.5 Eten en ademen bij dieren
Ga rustig zitten en pak je lesboek en schrift alvast voor je.
Welkom!
§9.4 Bloed- en orgaandonatie
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

7.5 Eten en ademen bij dieren
Ga rustig zitten en pak je lesboek en schrift alvast voor je.
Welkom!
§9.4 Bloed- en orgaandonatie

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
  • Leerdoelen
  • Uitleg §9.4 (deel 1)
  • Aan de slag!
  • Uitleg §9.4 (deel 2)
  • Aan de slag!
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen welke bestanddelen van bloed bij een bloedtransfusie gebruikt worden

  • Je kunt de bloedgroepen benoemen en van iedere bloedgroep de kenmerken beschrijven

  • Je kunt de juiste bloeddonor aan een bloedontvanger koppelen

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer heb je bloed nodig?
Bloedtransfusie = het overbrengen van bloed, of een bloedbestanddeel, van de ene in de andere persoon.



Slide 4 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie
Rode bloedcellen
- voor patiënten met veel bloedverlies na een operatie of ongeluk
- voor patiënten met ernstige bloedarmoede (te weinig rode bloedcellen)

Bloedplasma
- voor patiënten met ernstige brandwonden, infecties of hemofilie
- bij hemofilie stolt het bloed niet goed; in het bloedplasma zitten
  stollingseiwitten en antistoffen

Bloedplaatjes
- voor patiënten met leukemie (bloedkanker); deze hebben te weinig
   bloedplaatjes


Slide 5 - Tekstslide

Bloedgroepen
Bloedtransfusie = het overbrengen van bloed, of een bloedbestanddeel, van de ene in de andere persoon.



Slide 6 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie
Kun je van iedereen bloed krijgen?

  • Je kunt niet van iedereen bloed krijgen
    > door twee verschillende antigenen op rode bloedcellen
    - witte bloedcellen bestrijden rode bloedcellen die andere antigenen hebben
    - twee soorten > A en B
    - je bloedgroep geeft aan welke antigenen je hebt
    - de ontvanger mag geen antistoffen hebben tegen het antigeen op
    de rode bloedcellen van de ontvanger > anders krijg je bloedklontering
  • Bloedklontering > de rode bloedcellen gaan aan elkaar 'plakken'
    - levensgevaarlijk omdat bloedvaatjes verstopt raken


Slide 7 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie
Vier bloedgroepen (erfelijke eigenschap > gekregen van je ouders)

  • Bloedgroep A: op de cellen zit antigeen A
    - als je bloedgroep A hebt, maakt je lichaam anti-B
  • Bloedgroep B: op de cellen zit antigeen B
    - als je bloedgroep B hebt, maakt je lichaam anti-A
  • Bloedgroep AB: op de cellen zitten antigeen A en antigeen B
    - als je bloedgroep AB hebt, maakt je lichaam geen antistoffen
  • Bloedgroep 0 (nul): op de cellen zit geen antigenen
    - als je bloedgroep 0 hebt, maakt je lichaam anti-A en anti-B

Slide 8 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie

Slide 9 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie
Geldt ook voor bloeddonatie

Slide 10 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie
Bloedgroepbepaling

  1. Je gebruikt twee druppels bloed van één persoon.
    Je legt de druppels op een objectglaasje.
  2. Aan de ene druppel voeg je antistof anti-A toe.
    Aan de andere druppel voeg je antistof anti-B toe.
  3. Je wacht even en kijkt dan welke druppel gaat klonteren,
    bijvoorbeeld:
    - de druppel bloed met anti-A gaat klonteren > antigenen van bloedgroep A aanwezig.
    - de druppel bloed met anti-B gaat niet klonteren > er zitten dus geen antigenen van bloedgroep B aanwezig. Het bloed is daarom van bloedgroep A.

Slide 11 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie
  • Wat? Maken 9.4 – Opdracht 1 t/m 13
  • Hoe? Blz. 185 t/m 189
  • Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
  • Tijd? 20 minuten
  • Uitkomst? Opdracht 1 t/m 13 is af. Niet af? Rest is huiswerk.
  • Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst)

Slide 12 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie
Leerdoel(en) van deze les:

  • Je kunt uitleggen waarom je rekening moet houden met de resusfactor van bloed bij transfusies
  • Je kunt beschrijven wat er gebeurt bij een orgaantransplantatie

Slide 13 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie
Wat betekent + of - in je bloedgroep?

  • Behalve A, B, AB, 0 > ook nog positief (+) en negatief (-)
  • Resusfactor > geeft aan of je het resusantigeen op je rode bloedcellen hebt of niet
    - je bloed is resuspositief (Rh+)als je bloedcellen het resusantigeen hebben
    - je bloed is resusnegatief (Rh-) als je bloedcellen het resusantigeen niet hebben
    - mensen met resusnegatief bloed maken antistoffen tegen het resusantigeen van resuspositieve bloedcellen. Dit is belangrijk bij bloedtransfusie en zwangerschap
  • Resusziekte > de antistoffen van de resusnegatieve moeder laten de rode bloedcellen van resuspositieve baby samenklonteren; de baby krijgt bloedarmoede en zuurstofgebrek

Slide 14 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie
Wat betekent + of - in je bloedgroep?

  • Behalve A, B, AB, 0 > ook nog positief (+) en negatief (-)
  • Resusfactor > geeft aan of je het resusantigeen op je rode bloedcellen hebt of niet
    - je bloed is resuspositief (Rh+)als je bloedcellen het resusantigeen hebben
    - je bloed is resusnegatief (Rh-) als je bloedcellen het resusantigeen niet hebben
    - mensen met resusnegatief bloed maken antistoffen tegen het resusantigeen van resuspositieve bloedcellen. Dit is belangrijk bij bloedtransfusie en zwangerschap
  • Resusziekte > de antistoffen van de resusnegatieve moeder laten de rode bloedcellen van resuspositieve baby samenklonteren; de baby krijgt bloedarmoede en zuurstofgebrek

Slide 15 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie

Slide 16 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie
Wat gebeurt er bij een orgaantransplantatie?
  • Orgaantransplantatie > het overbrengen van een orgaan of weefsel van de ene persoon in het lichaam van een ander persoon 
    - degene die het orgaan weggeeft > orgaandonor
    - kans op afstoting kleiner als ontvanger en donor uit zelfde familie komen
  • Orgaanafstoting >het verschijnsel dat een orgaan dat afkomstig is van een donor niet door het lichaam wordt 'geaccepteerd'; de afweer maakt antistoffen tegen de antigenen op de cellen van het donororgaan
  • Afstotingsremmers > een getransplanteerd orgaan of weefsel is lichaamsvreemd; door afstotingsremmers maken de witte bloedcellen minder of geen antistoffen tegen het donororgaan

Slide 17 - Tekstslide

9.4 Bloed- en orgaandonatie
  • Wat? Maken 9.4 – Opdracht 14 t/m 22
  • Hoe? Blz. 190 t/m 194
  • Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
  • Tijd? 20 minuten
  • Uitkomst? Opdracht 14 t/m 22 is af. Niet af? Rest is huiswerk.
  • Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst)

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

Bloed-
donor zijn:

Slide 21 - Tekstslide

Herhalen §9.1

Slide 22 - Tekstslide

§9.2 Infecties bestrijden
Micro-organismen: bacterien, virussen en schimmels

Micro-organismen waar je ziek van kunt worden heten ziekteverwekkers.

Ziekteverwekker in je lichaam?
Dan heb je een infectie of besmetting.

Infectieziekten zijn ziektes die ontstaan door
bacterien, virussen en schimmels
komen in het lichaam via:
- mond
- neus
- geslachtsorganen
- wondjes

Slide 23 - Tekstslide

Bacterien en  virussen

Slide 24 - Tekstslide

Wat?
Klaar?
Hoe?
Hulp?
Tijd?
individueel (alleen)
zacht overleggen met degene die naast je zit mag

lezen: bladzijde 165
maken: opdracht 1 t/m 6 van 9.2

eerst zachtjes overleggen met degene die naast je zit
daarna mij om hulp vragen
20 minuten
lezen: bladzijde 167, 168 en 169
maken: opdracht 7 t/m 16 van 9.2
timer
20:00
Aan de slag!

Slide 25 - Tekstslide

Hoe herkent je lichaam ziekteverwekkers?

Slide 26 - Tekstslide

Afsluiten
  • Pak je Plenda
      - BI 
      - m: 1 t/m 16 van 9.2
     
  • Volgende les
      - Herhalen 9.1 + 9.2
      - opdrachten 9.1 + 9.2 afmaken
      - opdrachten 9.1 + 9.2 nakijken

  • Vragen?

  • Opruimen

Slide 27 - Tekstslide