Je kunt uitleggen welke bestanddelen van bloed bij een bloedtransfusie gebruikt worden
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4
In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 120 min
Onderdelen in deze les
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Leerdoel(en) van deze les:
Je kunt uitleggen welke bestanddelen van bloed bij een bloedtransfusie gebruikt worden
Slide 1 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Wanneer heb je bloed nodig?
Bloedtransfusie > overbrengen van bloed, of een bloedbestanddeel, van de ene in de andere persoon - nodig bij ernstig bloedverlies na operatie of ongeluk - bloeddonor > persoon die bloed geeft voor een bloedtransfusie - bloed wordt bewaard in zakjes met antistollingsmiddel - veel patiënten hebben maar één onderdeel van bloed nodig
Slide 2 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Verschillende delen van bloed voor bloedtransfusie
Rode bloedcellen - voor patiënten met veel bloedverlies na een operatie of ongeluk - voor patiënten met ernstige bloedarmoede (te weinig rode bloedcellen)
Bloedplasma - voor patiënten met ernstige brandwonden, infecties of hemofilie - bij hemofilie stolt het bloed niet goed; in het bloedplasma zitten stollingseiwitten en antistoffen
Bloedplaatjes - voor patiënten met leukemie (bloedkanker); deze hebben te weinig bloedplaatjes
Slide 3 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Wat? Maken 9.4 – Opdracht 1 t/m 5
Hoe? Blz. 184 t/m 185
Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
Tijd? 10 minuten
Uitkomst? Opdracht 1 t/m 5 is af.
Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst).
timer
10:00
Slide 4 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Leerdoel(en) van deze les:
Je kunt de bloedgroepen benoemen en van iedere bloedgroep de kenmerken beschrijven
Je kunt de juiste bloeddonor aan een bloedontvanger koppelen
Slide 5 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Kun je van iedereen bloed krijgen?
Je kunt niet van iedereen bloed krijgen > door twee verschillende antigenen op rode bloedcellen - witte bloedcellen bestrijden rode bloedcellen die andere antigenen hebben - twee soorten > A en B - je bloedgroep geeft aan welke antigenen je hebt - de ontvanger mag geen antistoffen hebben tegen het antigeen op de rode bloedcellen van de ontvanger > anders krijg je bloedklontering
Bloedklontering > de rode bloedcellen gaan aan elkaar 'plakken' - levensgevaarlijk omdat bloedvaatjes verstopt raken
Slide 6 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Vier bloedgroepen (erfelijke eigenschap > gekregen van je ouders)
Bloedgroep A: op de cellen zit antigeen A - als je bloedgroep A hebt, maakt je lichaam anti-B
Bloedgroep B: op de cellen zit antigeen B - als je bloedgroep B hebt, maakt je lichaam anti-A
Bloedgroep AB: op de cellen zitten antigeen A en antigeen B - als je bloedgroep AB hebt, maakt je lichaam geen antistoffen
Bloedgroep 0 (nul): op de cellen zit geen antigenen - als je bloedgroep 0 hebt, maakt je lichaam anti-A en anti-B
Slide 7 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Slide 8 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Geldt ook voor bloeddonatie
Slide 9 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Bloedgroepbepaling
Je gebruikt twee druppels bloed van één persoon. Je legt de druppels op een objectglaasje.
Aan de ene druppel voeg je antistof anti-A toe. Aan de andere druppel voeg je antistof anti-B toe.
Je wacht even en kijkt dan welke druppel gaat klonteren, bijvoorbeeld: - de druppel bloed met anti-A gaat klonteren > antigenen van bloedgroep A aanwezig. - de druppel bloed met anti-B gaat niet klonteren > er zitten dus geen antigenen van bloedgroep B aanwezig. Het bloed is daarom van bloedgroep A.
Slide 10 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Wat? Maken 9.4 – Opdracht 6 t/m 13
Hoe? Blz. 186 t/m 189
Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
Tijd? 10 minuten
Uitkomst? Opdracht 6 t/m 13 is af.
Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst).
timer
10:00
Slide 11 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Leerdoel(en) van deze les:
Je kunt uitleggen waarom je rekening moet houden met de resusfactor van bloed bij transfusies
Je kunt beschrijven wat er gebeurt bij een orgaantransplantatie
Slide 12 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Wat betekent + of - in je bloedgroep?
Behalve A, B, AB, 0 > ook nog positief (+) en negatief (-)
Resusfactor > geeft aan of je het resusantigeen op je rode bloedcellen hebt of niet - je bloed is resuspositief (Rh+)als je bloedcellen het resusantigeen hebben - je bloed is resusnegatief(Rh-) als je bloedcellen het resusantigeen niet hebben - mensen met resusnegatief bloed maken antistoffen tegen het resusantigeen van resuspositieve bloedcellen. Dit is belangrijk bij bloedtransfusie en zwangerschap
Resusziekte > de antistoffen van de resusnegatieve moeder laten de rode bloedcellen van resuspositieve baby samenklonteren; de baby krijgt bloedarmoede en zuurstofgebrek
Slide 13 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Wat betekent + of - in je bloedgroep?
Behalve A, B, AB, 0 > ook nog positief (+) en negatief (-)
Resusfactor > geeft aan of je het resusantigeen op je rode bloedcellen hebt of niet - je bloed is resuspositief (Rh+)als je bloedcellen het resusantigeen hebben - je bloed is resusnegatief(Rh-) als je bloedcellen het resusantigeen niet hebben - mensen met resusnegatief bloed maken antistoffen tegen het resusantigeen van resuspositieve bloedcellen. Dit is belangrijk bij bloedtransfusie en zwangerschap
Resusziekte > de antistoffen van de resusnegatieve moeder laten de rode bloedcellen van resuspositieve baby samenklonteren; de baby krijgt bloedarmoede en zuurstofgebrek
Slide 14 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Slide 15 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Wat gebeurt er bij een orgaantransplantatie?
Orgaantransplantatie > het overbrengen van een orgaan of weefsel van de ene persoon in het lichaam van een ander persoon - degene die het orgaan weggeeft > orgaandonor - kans op afstoting kleiner als ontvanger en donor uit zelfde familie komen
Orgaanafstoting >het verschijnsel dat een orgaan dat afkomstig is van een donor niet door het lichaam wordt 'geaccepteerd'; de afweer maakt antistoffen tegen de antigenen op de cellen van het donororgaan
Afstotingsremmers > een getransplanteerd orgaan of weefsel is lichaamsvreemd; door afstotingsremmers maken de witte bloedcellen minder of geen antistoffen tegen het donororgaan
Slide 16 - Tekstslide
9.4 Bloed- en orgaandonatie
Wat? Maken 9.4 – Opdracht 14 t/m 22
Hoe? Blz. 190 t/m 194
Hulp? Eerst overleggen met buur, daarna docent vragen.
Tijd? 15 minuten
Uitkomst? Opdracht 14 t/m 22 is af.
Klaar? Samenvatting dikgedrukte woorden maken (lijst).