Voorzetsel

Welkom hv1q!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?

  • Je lesboek
  • + schrift
  • Pen of potlood
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom hv1q!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?

  • Je lesboek
  • + schrift
  • Pen of potlood

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?

  • Lezen fragmenten
  • Klein beetje herhaling 
  • We kijken het huiswerk na
  • Leren over voorzetsels
  • Opdrachten maken



Slide 2 - Tekstslide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze lees, weet je:

  • wat voorzetsels zijn
  • en hoe je die herkent in een zin

Slide 3 - Tekstslide

Tijd om te lezen

We lezen een fragment

Slide 4 - Tekstslide

FILMPJE

Slide 5 - Tekstslide

  • Na de onweersbui kwam ze snel naar huis.

  • Met dat spel kun je je urenlang vermaken.

Slide 6 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Je kijkt na: opdracht 1 tot en met 3
van hoofdstuk 6 grammatica - zinsdelen (p. )
Hoe? 5 minuten stil. Daarna mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je leert over voorzetsels. 
Klaar? Dan maak je opdracht 4 en 5
                                                           

timer
15:00

Slide 7 - Tekstslide

Voorzetsels
Een voorzetsel (vz) geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan.
Het voorzetsel is meestal eenvoudig te herkennen, 
de meeste voorzetsels zijn namelijk op de puntjes in te vullen:
.... de kast
in de kast
op de kast

achter de kast
naast de kast
onder de kast

Slide 8 - Tekstslide

Voorzetsels
Maar let op! tijdens en na zijn ook voorzetsels. 
tijdens het feestje
na het feestje

Soms is een voorzetsel deel van een vaste combinatie:
trouwen met, verliefd zijn op, etc... 

Slide 9 - Tekstslide

Zo herken je een voorzetsel
• Een voorzetsel staat meestal vóór een lidwoord of een voornaamwoord: in de speeltuin, tussen die papieren.

• Als een voorzetsel áchter een zelfstandig naamwoord staat, geeft het vaak een richting aan: het bos in, die kant uit.

Soms ontbreekt het lidwoord: op bed, in Noorwegen, wegens drukte.

Slide 10 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht 1 tot en met 4
van hoofdstuk 5 grammatica - woordsoorten (p. )
Hoe? 5 minuten stil. Daarna mag je fluisterend overleggen.
Hulp? Lees je boek. Lukt het niet, steek je hand op.
Tijd? 15 minuten.
Resultaat? Je leert over voorzetsels. 
Klaar? Dan maak je opdracht 4 en 5
                                                           

timer
15:00

Slide 11 - Tekstslide

Doelen van deze les
Aan het einde van deze lees, weet je:

  • wat voorzetsels zijn
  • en hoe je het herkent in een zin

Slide 12 - Tekstslide