V6 Leren is niet ‘dat zoeken we op’

Tekst 1
Leren is niet 
‘dat zoeken we op’
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Tekst 1
Leren is niet 
‘dat zoeken we op’

Slide 1 - Tekstslide

Alinea 2 is te beschouwen als een uitwerking van een bepaalde zin uit alinea 1.
Welke zin is dat?
A
Opnieuw ‘meer aandacht voor persoonlijke en sociale ontwikkeling’. (regels 6-8)
B
Minder feitenkennis (‘stampen’), maar meer gewiekstheid in het vinden van informatie. (regels 8-10)
C
En het verplichte nummertje Engels vanaf de eerste klas. (regels 10-12)
D
Dat dat apekool is, zal deze leerlinge waarschijnlijk nooit ontdekken. (regels 16-18)

Slide 2 - Quizvraag

“Misschien is het daarom juist aan hén te wijten dat dergelijke verzuchtingen almaar weer opklinken” (regels 64-66)
Wie wordt bedoeld met ‘hén’, gelet op de tekst?
A
conservatieve onderwijsmensen die gekant zijn tegen veranderingen
B
mensen die weinig heil zien in het computergebruik op scholen
C
onderwijsvernieuwers zoals de leden van het Platform Onderwijs 2032
D
voorzitters van uiteenlopende besturen, zoals die van het Platform Onderwijs 2032

Slide 3 - Quizvraag

“… al heeft die de afgelopen decennia toch nog heel wat schade weten te veroorzaken.” (regels 69-71)
Wie of wat wordt bedoeld met ‘die’?
A
de onderwijskundige droom
B
de teloorgang van parate kennis
C
de voorzitter van Platform Onderwijs 2032
D
de wal van de realiteit

Slide 4 - Quizvraag

“Neem het voorbeeld dat de voorzitter aanvoert om parate kennis in het hoekje te zetten: ‘Schud jij de termijn van koning Willem III zo uit je mouw?’” (regels 72-76)
Wat wil de voorzitter volgens tekst 1 met dit voorbeeld aantonen?
Hij wil laten zien dat
A
de interviewer en anderen weinig historische kennis hebben.
B
maar weinig mensen nog weten wanneer koning Willem III regeerde.
C
vrijwel niemand dit soort kennis paraat heeft.
D
zo’n vraag doorgaans alleen beantwoord kan worden met naslagwerken.

Slide 5 - Quizvraag

“Maar de voorzitter weet ongetwijfeld zelf ook wel dat dat een flauwe truc is.” (regels 78-80)
Waarom wordt het voorbeeld van de voorzitter een flauwe truc genoemd?
Het voorbeeld wordt een flauwe truc genoemd, omdat
A
het flauw is om een vraag naar een klein historisch detail te stellen.
B
het flauw is om het ontbreken van een antwoord op deze vraag als bewijs te gebruiken.
C
het voor zich spreekt dat niemand het antwoord op deze vraag weet.
D
vrijwel niemand het antwoord weet als zelfs de schrijver het flauwe antwoord niet weet.

Slide 6 - Quizvraag

Alinea 6 van tekst 1 bevat een redenering die uit twee delen bestaat.
Van verschillende zinnen uit deze alinea kun je de functie binnen deze
redenering aangeven. Neem de nummers 2 tot en met 5 uit het schema
over en noteer daar de juiste termen bij. Van de eerste zin is de functie al
gegeven in het schema. Kies uit: argument, conclusie, constatering,
doelstelling, nuancering, oorzaak, standpunt, tegenwerping, voorwaarde
en weerlegging. Termen mogen meer dan eens gebruikt worden.

Slide 7 - Open vraag

In alinea 7 wordt gesproken over “de historische mist waarin leerlingen vaak ronddwalen” als gevolg van thematisch onderwijs. (regels 104-106)
Welke van onderstaande uitspraken geeft het beste weer wat hiermee wordt bedoeld?
Leerlingen hebben geen zicht op de
A
afhankelijkheden tussen diverse historische thema’s.
B
context waarin historische feiten moeten worden geplaatst.
C
feiten over belangrijke historische personen zoals koningen.
D
manier waarop historische feiten moeten worden opgezocht.

Slide 8 - Quizvraag


Slide 9 - Open vraag

Welke van onderstaande formuleringen geeft het beste de strekking van het tekstgedeelte van de alinea’s 1 tot en met 8 van tekst 1 weer?
De aanbevelingen van het Platform Onderwijs 2032 zijn
A
achterhaald, want veertig jaar geleden kwamen professionals al tot vergelijkbare inzichten over het onderwijs.
B
nuttig, want parate kennis wordt door velen gezien als iets wat in deze tijd minder aandacht verdient dan individuele ontwikkeling.
C
onverstandig, want leerlingen zullen een verengd wereldbeeld krijgen als de onderwijsvernieuwingen worden doorgevoerd.
D
waardevol, want leren zal in de toekomst leuker worden als het onderwijs op deze manier wordt ingericht.

Slide 10 - Quizvraag

In alinea 5 tot en met 9 worden drie nadelen van de onderwijsvernieuwingsdrift genoemd in de vorm van een oorzaakgevolgketen.
Parafraseer deze keten in de vorm van drie zinnen volgens onderstaand schema:
(X) Leerlingen hebben geen parate kennis meer.
Daardoor (Y) ……………………………
Daardoor (Z) ……………………………...
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 11 - Open vraag

Vat het tekstgedeelte van alinea 1 tot en met 5 van tekst 1 samen in één of meer volledige zinnen.
Gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.

Slide 12 - Open vraag

Vat het tekstgedeelte van alinea 6 tot en met 10 van tekst 1 samen in één of meer volledige zinnen.
Gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.

Slide 13 - Open vraag