V6 oefenen examenteksten


Welkom 
v6ta!
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Welkom 
v6ta!

Slide 1 - Tekstslide

Programma
  1. 10 minuten lezen
  2. Oefenen leesvaardigheid
  3. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Tekstslide

10 minuten lezen

Slide 3 - Tekstslide

In de toetsweek
Toets Leesvaardigheid
100 minuten
T14 en T15 samen (is namelijk een foutje in het PTA)
Alle stof leesvaardigheid moet je kennen, maar vooral kunnen toepassen
Je mag een woordenboek Nederlands gebruiken
Spelling en formulering tellen ook mee!

Slide 4 - Tekstslide

Tekst 1
Leren is niet 
‘dat zoeken we op’

Slide 5 - Tekstslide

Alinea 2 is te beschouwen als een uitwerking van een bepaalde zin uit alinea 1.
Welke zin is dat?
A
Opnieuw ‘meer aandacht voor persoonlijke en sociale ontwikkeling’. (regels 6-8)
B
Minder feitenkennis (‘stampen’), maar meer gewiekstheid in het vinden van informatie. (regels 8-10)
C
En het verplichte nummertje Engels vanaf de eerste klas. (regels 10-12)
D
Dat dat apekool is, zal deze leerlinge waarschijnlijk nooit ontdekken. (regels 16-18)

Slide 6 - Quizvraag

“Misschien is het daarom juist aan hén te wijten dat dergelijke verzuchtingen almaar weer opklinken” (regels 64-66)
Wie wordt bedoeld met ‘hén’, gelet op de tekst?
A
conservatieve onderwijsmensen die gekant zijn tegen veranderingen
B
mensen die weinig heil zien in het computergebruik op scholen
C
onderwijsvernieuwers zoals de leden van het Platform Onderwijs 2032
D
voorzitters van uiteenlopende besturen, zoals die van het Platform Onderwijs 2032

Slide 7 - Quizvraag

“… al heeft die de afgelopen decennia toch nog heel wat schade weten te veroorzaken.” (regels 69-71)
Wie of wat wordt bedoeld met ‘die’?
A
de onderwijskundige droom
B
de teloorgang van parate kennis
C
de voorzitter van Platform Onderwijs 2032
D
de wal van de realiteit

Slide 8 - Quizvraag

“Neem het voorbeeld dat de voorzitter aanvoert om parate kennis in het hoekje te zetten: ‘Schud jij de termijn van koning Willem III zo uit je mouw?’” (regels 72-76)
Wat wil de voorzitter volgens tekst 1 met dit voorbeeld aantonen?
Hij wil laten zien dat
A
de interviewer en anderen weinig historische kennis hebben.
B
maar weinig mensen nog weten wanneer koning Willem III regeerde.
C
vrijwel niemand dit soort kennis paraat heeft.
D
zo’n vraag doorgaans alleen beantwoord kan worden met naslagwerken.

Slide 9 - Quizvraag

“Maar de voorzitter weet ongetwijfeld zelf ook wel dat dat een flauwe truc is.” (regels 78-80)
Waarom wordt het voorbeeld van de voorzitter een flauwe truc genoemd?
Het voorbeeld wordt een flauwe truc genoemd, omdat
A
het flauw is om een vraag naar een klein historisch detail te stellen.
B
het flauw is om het ontbreken van een antwoord op deze vraag als bewijs te gebruiken.
C
het voor zich spreekt dat niemand het antwoord op deze vraag weet.
D
vrijwel niemand het antwoord weet als zelfs de schrijver het flauwe antwoord niet weet.

Slide 10 - Quizvraag

Alinea 6 van tekst 1 bevat een redenering die uit twee delen bestaat.
Van verschillende zinnen uit deze alinea kun je de functie binnen deze
redenering aangeven. Neem de nummers 2 tot en met 5 uit het schema
over en noteer daar de juiste termen bij. Van de eerste zin is de functie al
gegeven in het schema. Kies uit: argument, conclusie, constatering,
doelstelling, nuancering, oorzaak, standpunt, tegenwerping, voorwaarde
en weerlegging. Termen mogen meer dan eens gebruikt worden.

Slide 11 - Open vraag

In alinea 7 wordt gesproken over “de historische mist waarin leerlingen vaak ronddwalen” als gevolg van thematisch onderwijs. (regels 104-106)
Welke van onderstaande uitspraken geeft het beste weer wat hiermee wordt bedoeld?
Leerlingen hebben geen zicht op de
A
afhankelijkheden tussen diverse historische thema’s.
B
context waarin historische feiten moeten worden geplaatst.
C
feiten over belangrijke historische personen zoals koningen.
D
manier waarop historische feiten moeten worden opgezocht.

Slide 12 - Quizvraag


Slide 13 - Open vraag

Welke van onderstaande formuleringen geeft het beste de strekking van het tekstgedeelte van de alinea’s 1 tot en met 8 van tekst 1 weer?
De aanbevelingen van het Platform Onderwijs 2032 zijn
A
achterhaald, want veertig jaar geleden kwamen professionals al tot vergelijkbare inzichten over het onderwijs.
B
nuttig, want parate kennis wordt door velen gezien als iets wat in deze tijd minder aandacht verdient dan individuele ontwikkeling.
C
onverstandig, want leerlingen zullen een verengd wereldbeeld krijgen als de onderwijsvernieuwingen worden doorgevoerd.
D
waardevol, want leren zal in de toekomst leuker worden als het onderwijs op deze manier wordt ingericht.

Slide 14 - Quizvraag

In alinea 5 tot en met 9 worden drie nadelen van de onderwijsvernieuwingsdrift genoemd in de vorm van een oorzaakgevolgketen.
Parafraseer deze keten in de vorm van drie zinnen volgens onderstaand schema:
(X) Leerlingen hebben geen parate kennis meer.
Daardoor (Y) ……………………………
Daardoor (Z) ……………………………...
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 15 - Open vraag

Vat het tekstgedeelte van alinea 1 tot en met 5 van tekst 1 samen in één of meer volledige zinnen.
Gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.

Slide 16 - Open vraag

Vat het tekstgedeelte van alinea 6 tot en met 10 van tekst 1 samen in één of meer volledige zinnen.
Gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden.

Slide 17 - Open vraag

Tekst 2
Beetje contrarevolutie 
kan geen kwaad
timer
10:00

Slide 18 - Tekstslide

Tekst 2 begint met een schets van hoe mensen in 1980 kennis
vergaarden en met elkaar communiceerden.
Waarvoor is deze schets met name bedoeld?
Deze schets is vooral bedoeld om aan te geven dat in vergelijking met nu de kwaliteit van kennisvergaring en communicatie vroeger
A
kostbaarder en minder effectief was dan nu.
B
langzamer was, maar het resultaat beter was dan nu.
C
oppervlakkiger was dan nu, maar wel gedegen.
D
primitiever was dan nu, maar meer sociale binding gaf.

Slide 19 - Quizvraag

Welke kritiek kan worden geleverd op het leren van losse
wetenswaardigheden? Baseer je antwoord op alinea 1 en 2 van tekst 2.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 20 - Open vraag

In het tekstgedeelte van alinea 3 tot en met 5 van tekst 2 wordt gebruikgemaakt van een specifieke tekststructuur.
Welke tekststructuur is dat?
een tekststructuur op basis van
A
middel en doel
B
oorzaak en gevolg
C
probleem en oplossingen
D
voor- en nadelen

Slide 21 - Quizvraag

In alinea 5 van tekst 2 wordt de film Fahrenheit 451 besproken.
Waarvan wordt met dit voorbeeld het belang onderstreept?
Dit voorbeeld onderstreept het belang van
A
de ontwikkeling van de beschaving.
B
literair werk als cultuuruiting.
C
onderwijs-vernieuwingen.
D
uit je hoofd leren.

Slide 22 - Quizvraag

Tekst 2 kan in vier opeenvolgende delen worden onderverdeeld:
deel 1: Vroeger
deel 2: Nu
deel 3: Consequenties voor het onderwijs
deel 4: Slot
Bij welke alinea begint deel 2 ‘Nu’ ?

Slide 23 - Open vraag

Tekst 2 kan in vier opeenvolgende delen worden onderverdeeld:
deel 1: Vroeger
deel 2: Nu
deel 3: Consequenties voor het onderwijs
deel 4: Slot
Bij welke alinea begint deel 3 ‘Consequenties voor het onderwijs’?

Slide 24 - Open vraag

Hoe kan de inhoud van het slot van tekst 2 het best worden getypeerd?
A
als een bondige samenvatting van de tekst
B
als een oproep voor een nieuwe manier van leren
C
als het beargumenteerde standpunt van de auteur
D
als voorspelbaar commentaar van iemand zonder 21st century skills

Slide 25 - Quizvraag

Hoe kan tekst 2 het beste worden gekenschetst?
Tekst 2 is te kenschetsen als een pleidooi
A
tegen de op handen zijnde onderwijsontwikkelingen.
B
tegen het gebruik van digitale middelen in het onderwijs.
C
voor het behoud van het goede in het onderwijs.
D
voor meer aandacht voor lezen en literatuur.

Slide 26 - Quizvraag

De titel van tekst 2 is ‘Beetje contrarevolutie kan geen kwaad’.
In welke alinea wordt de kiem gelegd voor de contrarevolutie die later aan de orde wordt gesteld?
A
alinea 3
B
alinea 4
C
alinea 5
D
alinea 6

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Onderwijs2032 wil het curriculum in Nederland
veranderen, zoals beschreven in tekstfragment 1.
Citeer de twee zinnen of zinsgedeelten uit alinea 4
van tekst 2 die ingaan op het nieuwe kerncurriculum
zoals dat wordt gepresenteerd in tekstfragment 1.

Slide 29 - Open vraag

De titel van tekst 2 is “Beetje contrarevolutie kan geen kwaad”.
Wat houdt genoemde contrarevolutie in voor het onderwijs?
A
meer aandacht voor lezen en schrijven zonder digitale middelen
B
meer aandacht voor sociale en vakoverstijgende vaardigheden
C
meer openstaan voor feitenkennis die zich per toeval aandient
D
meer openstaan voor wat past bij de belangstelling van leerlingen

Slide 30 - Quizvraag

Overkoepelende vragen 

tekst 1 Leren is niet ‘dat zoeken we op’ 
en 
tekst 2 Beetje contrarevolutie kan geen kwaad

Slide 31 - Tekstslide

Wat is het belangrijkste resultaat van goed onderwijs volgens tekst 1 en wat is het belangrijkste resultaat van goed onderwijs volgens tekst 2?

Slide 32 - Open vraag

“Wat ik wél weet, is dat die regeringsperiode (‘termijn’) in de late
negentiende eeuw lag. En dus niet in de middeleeuwen of ten tijde van Julius Caesar.” (tekst 1, regels 80-84)
Citeer de zin uit alinea 3 van tekst 2 waarin op soortgelijke wijze het nut van parate kennis wordt besproken.

Slide 33 - Open vraag

In zowel tekst 1 als tekst 2 wordt gereageerd op ideeën van het Platform Onderwijs 2032.
Noem zes ideeën die volgens tekst 1 en/of tekst 2 worden bepleit door Platform Onderwijs 2032. Nummer je antwoorden.

Slide 34 - Open vraag

Oefenset 1

Voetbal 
en 
Wielrennen

Slide 35 - Tekstslide

Het standpunt in bron 1 luidt dat het internationale voetbal wordt aangetast door “chaos, overbelasting en gebrek aan solidariteit” (regels 10-11).
Dit standpunt wordt herhaaldelijk versterkt door bijzonder taalgebruik. Hieronder staan zes voorbeelden van bijzonder taalgebruik uit bron 1. Geef voor elk
voorbeeld aan of het vooral chaos, overbelasting of gebrek aan
solidariteit benadrukt, gelet op bron 1. Neem de nummers over
en zet daarachter je antwoord.

Slide 36 - Open vraag

“Als schoothondjes accepteren met name de kleine landen de belabberde
kalender, want ja, ze zullen een keer ontbreken op het bal.” (regels 57-60)
Geef aan of je de beeldspraak in bovenstaand citaat geslaagd of minder
geslaagd vindt en leg je antwoord uit. Formuleer je antwoord als volgt:
De beeldspraak is wel / niet geslaagd, want …

Slide 37 - Open vraag

Welk verschijnsel in het hedendaagse voetbal wordt door het bijzondere taalgebruik in alinea 2 vooral benadrukt?

Slide 38 - Open vraag

Een lezer zou kunnen stellen dat de slotalinea een andere inhoudelijke strekking heeft dan de rest van de tekst.
Leg uit waarom een lezer dat kan stellen.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 25 woorden.

Slide 39 - Open vraag

Bron 1 en bron 2 zijn geschreven in een duidelijk verschillende schrijfstijl.
Typeer de schrijfstijl van beide bronnen.

Slide 40 - Open vraag

Je bereidt een debat voor over de stelling “In de voetbalwereld heerst overal een volstrekt gebrek aan solidariteit.” Zou je bron 1 hierbij vooral kunnen inzetten als argument voor of juist tegen deze stelling? Leg je antwoord uit.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 35 woorden.

Slide 41 - Open vraag

Welke drie van de zinnen hiernaast
zouden zeker in een samenvatting
van bron 1 moeten worden opgenomen?
Neem de nummers van de juiste zinnen over.

Slide 42 - Open vraag

Afsluiting en vooruitblik
Toets leesvaardigheid, 100 minuten, in de toetsweek
Leren p. 56-69, 102-109 en 126 (HOOFDboek) + 261-262 (OEFENboek)

Slide 43 - Tekstslide