- uitleggen hoe de afweer tegen ziekteverwekkers bij dieren werkt.
- uitleggen op welke manieren je lichaam immuun wordt.
- beschrijven hoe medicijnen helpen tegen ziekteverwekkers.
- uitleggen hoe een allergische reactie ontstaat.
- uitleggen wat een auto-immuunziekte is
Huiswerk
ALLES moet af!
Begin vast met voorbereiden voor de toetsweek!
Slide 1 - Tekstslide
Door welke 3 soorten micro organismen kun je ziek worden?
Slide 2 - Woordweb
Hoe snel delen bacteriën zich?
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Besmetting
Hoe kan je 'besmet' worden?
Wat betekent 'incubatietijd'?
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Hoe herkent je lichaam ziekteverwekkers?
Alle cellen hebben eiwitten op het celmembraan = antigenen
Je lichaam herkent welke van jou zijn (lichaamseigen) en welke dus niet (lichaamsvreemd).
Slide 7 - Tekstslide
Hoe bestrijden witte bloedcellen ziekteverwekkers? Type 1
Twee soorten witte bloedcellen:
Type 1 - neemt bacterien op en verteert ze (ook wel vreetcellen genoemd) -> afb. hiernaast
Doel: je kunt uitleggen hoe je lichaam ziekteverwekkers kan bestrijden.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Video
Hoe bestrijden witte bloedcellen ziekteverwekkers? Type 2
Er komen ziekteverwekkers in je lichaam.
Witte bloedcel type 2 maakt een antistof (blauw) die precies past bij de antigenen (rood) van de ziekteverwekker.
Deze witte bloedcellen type 2 gaan zich snel delen en samen heel veel antistof maken.
De antistof koppelt aan de antigenen van de ziekteverwekker en schakelt hem uit.
Witte bloedcel type 1 vreet de uitgeschakelde ziekteverwekker op.
Slide 10 - Tekstslide
Zoveel soorten antigenen en antistoffen
Ieder soort bacterie of ziekteverwekker heeft een uniek type antigeen (herkenningseiwit).
Dat betekent dat voor ieder type antigeen een apart soort antistof gemaakt moet worden.
(sleutel-slot principe)
Slide 11 - Tekstslide
Hepatitis B is een leverontsteking die ontstaat door een infectie met een virus. De ziekte wordt vooral overgedragen via bloed en door seksueel contact. Door bloedonderzoek kan vastgesteld worden of iemand besmet is met het hepatitis B virus. Bij dit onderzoek kunnen zowel antigenen van het virus als antistoffen ertegen in het bloed aangetoond worden. Uit zo’n bloedonderzoek blijkt dat iemand is besmet met het hepatitis B virus. Enkele weken later wordt zijn bloed weer onderzocht. Uit dit tweede onderzoek blijkt dat het virus niet meer in het bloed aanwezig is.
Welke stoffen zijn bij het tweede onderzoek in het bloed aangetroffen?
Slide 12 - Tekstslide
Antwoord:
Op het virus zitten antigenen.
Je witte bloedcellen maken bij een infectie antistoffen.
Uit onderzoek blijkt dat bij iemand het virus niet meer in het bloed aanwezig is. Het virus is dus verdwenen (inclusief de antigenen). Maar: als iemand het virus wel heeft gehad zijn er nog wel antistoffen aanwezig. Dit worden er uiteindelijk steeds minder, maar er blijven er een paar over. De geheugencellen. Bij een volgende besmetting herkennen deze geheugencellen de antigenen en maken daardoor sneller weer antistoffen waardoor je niet of veel minder ziek wordt.
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Video
Hoe noem je dit proces?
Slide 15 - Tekstslide
Histamine
Wat is het? En wat gebeurt er als er cellen in je lichaam histamine afgeven? Hoe noem je dit?
Slide 16 - Tekstslide
Na de besmetting wordt elke dag het aantal ziekteverwekkers in het bloed van de vissen bepaald. De resultaten worden weergegeven in een diagram.
Tijdens het onderzoek wordt ook de hoeveelheid antistof tegen de ziekteverwekker in het bloed van de vissen bepaald.
Is die hoeveelheid antistof in het bloed van de tiendoorns op dag 8 groter dan., kleiner dan of gelijk aan de hoeveelheid op dag 3?
Er wordt een onderzoek gedaan naar de afweer tegen ziekteverwekkers bij de tiendoornstekelbaars. Een aantal tiendoorns wordt besmet met een bepaalde ziekteverwekker.
Slide 17 - Tekstslide
Na de besmetting wordt elke dag het aantal ziekteverwekkers in het bloed van de vissen bepaald. De resultaten worden weergegeven in een diagram.
Tijdens het onderzoek wordt ook de hoeveelheid antistof tegen de ziekteverwekker in het bloed van de vissen bepaald.
Is die hoeveelheid antistof in het bloed van de tiendoorns op dag 8 groter dan., kleiner dan of gelijk aan de hoeveelheid op dag 3?
Antwoord: groter dan (zie grafiek)
Slide 18 - Tekstslide
Orgaantransplantatie
Doel: je kunt uitleggen wat er bij een transplantatie gebeurd.
Slide 19 - Tekstslide
Wanneer schakel je de afweer uit?
Chronische ziekte: Ziekte die nooit meer over gaat
bv astma, suikerziekte, nierziekten
Orgaan steeds slechter werken? -> orgaantransplantatie
= orgaan van iemand anders.
Donor = de 'weggever'
Slide 20 - Tekstslide
Orgaanafstoting
Afweer: op cellen donororgaan zitten lichaamsvreemde antigenen -> ontvanger (witte bl.c) maakt antistoffen tegen antigenen -> cellen donororgaan vernietigd = orgaanafstoting
Slide 21 - Tekstslide
Afweerremmers: voorkomen dat witte bloedcellen minder/geen antistoffen maken tegen donororgaan.
Kans op afstoting kleiner als antigenen (eiwitten op cellen) van donor en ontvanger op elkaar lijken.
Donorregister:
formulier waarop je aangeeft of je na je dood een orgaan wilt afstaan.
Slide 22 - Tekstslide
Er dringt een kinkhoest bacterie je lichaam binnen. Jouw cellen hebben dezelfde antigenen (herkenningseiwitten) als de lichaamscellen in bron 5.
Welke vorm van antigenen zullen de bacteriën NIET hebben?
A
B
C
Slide 23 - Quizvraag
Wie kunnen de regeling van de celkern overnemen, vermeerderen en vervolgens de cel kapotmaken?
A
Bacteriën
B
Schimmels
C
Virussen
D
Alledrie
Slide 24 - Quizvraag
Sleep de juiste antwoorden naar de zinnen links. Er is steeds maar eentje goed.
Je krijgt longontsteking door een..
Deze ziekteverwekker maakt..
Hij vermeert zich in je lichaam door.....
bacterie
virus
celdeling
vermeerderen in lichaamscellen
giftige stoffen
cellen kapot
Slide 25 - Sleepvraag
Je raakt besmet met pneumokokken, een bacterie waar je longontsteking van krijgt. Welke antistof is dan het meest geschikt?
A
B
C
D
Slide 26 - Quizvraag
Voor het functioneren van het afweersysteem is het belangrijk dat witte bloedcellen ziekteverwekkers kunnen herkennen. Waaraan herkennen witte bloedcellen ziekteverwekkers?
A
aan antigenen
B
aan antistoffen
C
aan antigenen en antistoffen
Slide 27 - Quizvraag
Twee mensen raken besmet met het waterpokken virus. De één heeft als kind al waterpokken gehad, de ander nog nooit. Welke lijn hoort bij de persoon die nog nooit waterpokken heeft gehad?
A
lijn A
B
lijn B
Slide 28 - Quizvraag
Je wordt ingespoten met een verzwakt virus. Dit is een .......
A
actieve kunstmatige immunisatie
B
actieve natuurlijke immunisatie
C
passieve kunstmatige immunisatie
D
passieve natuurlijke immunisatie
Slide 29 - Quizvraag
Wat is het voordeel van actieve immunisatie ten opzichte van passieve immunisatie?
A
Bij actieve immunisatie ontstaan geheugencellen
B
Bij passieve immunisatie ontstaan geheugencellen
C
Bij actieve immunisatie heb je minder bijwerkingen.
D
Bij actieve immunisatie hoeft het lichaam niet zelf antistoffen te maken.
Slide 30 - Quizvraag
Wat is een donor?
A
Iemand die een orgaan wil kopen.
B
Iemand die een orgaan moet hebben.
C
Iemand die geld doneert aan het donorregister.
D
Iemand die een orgaan wil afstaan.
Slide 31 - Quizvraag
Hoe heet de huidlaag waarin zich zweet-en talgkliertjes, spiertjes, bloedvaten en zintuigen bevinden?
A
Opperhuid
B
Lederhuid
C
Onderhuidsbindweefsel
D
Kiemlaag
Slide 32 - Quizvraag
Welk bloedbestanddeel speelt een belangrijke rol bij bloedstolling?
A
Rode bloedcellen
B
Witte bloedcellen
C
Bloedplaatjes
Slide 33 - Quizvraag
Hoe heet de stof in een sigaret die ervoor zorgt dat je conditie achteruit gaat?