2.4 Engelse werkwoorden

2.4 Engelse werkwoorden
Deze les hoort bij
NuNederlands taalverzorging 2.4 Engelse werkwoorden
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2.4 Engelse werkwoorden
Deze les hoort bij
NuNederlands taalverzorging 2.4 Engelse werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Check in 
1
2
3
4
5
6

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag? 
  • Ff checken vooraf
  • Korte instructie 2.4 Engelse woorden 
    Aan de slag 2.4 en 2.5 (alles door elkaar, oefenen voor de toets) 
dinsdag 3 december 13.15 toets hoofdstuk 2 

Slide 3 - Tekstslide

Wat hij ... is dat je op tijd moet komen.
A
bedoelen
B
bedoeld
C
bedoelt
D
bedoeldt

Slide 4 - Quizvraag

Ik (eten) altijd weinig in de ochtend.

Slide 5 - Open vraag



De kerktoren is verlicht.
De _____ kerktoren.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 6 - Open vraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
vrezen
A
gevreest
B
gevreesd

Slide 7 - Quizvraag

(Onthouden) goed wat er is verteld!

Slide 8 - Open vraag

(Worden) je trainer net als Frank de Boer ontslagen?

Slide 9 - Open vraag



De kleding is zelf ontworpen.
De zelf _____ kleding.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 10 - Open vraag

Ik .. (winkelen) in de Intratuin.
A
winkelte
B
winkelde
C
winkeldde
D
winkelten

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
bloeien
A
gebloeit
B
gebloeid

Slide 12 - Quizvraag

Hij ... (kruiden) de vis en bakte deze daarna goudbruin.
A
kruide
B
kruidde
C
kruidden
D
kruiden

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van:
schaken
A
geschaakt
B
geschaakd

Slide 14 - Quizvraag

Fleur ... leuke projecten
A
ontwikkeld
B
ontwikkelt
C
ontwikkeldt
D
ontwikkelen

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Leerdoel:
- Ik kan Engelse werkwoorden vervoegen
Welke Engelse woorden heb jij al gebruikt vandaag? 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

De dj (mixen) ............
verschillende liedjes op een zo natuurlijk mogelijke manier.
A
mixd
B
mixt
C
mixed
D
mixet

Slide 26 - Quizvraag

Erwin (racen) ..............
als een speer naar het station.
A
racet
B
raced
C
ract
D
racd

Slide 27 - Quizvraag

Hij (carpoolen) ...................
vandaag liever niet.
A
carpoold
B
carpoolt
C
carpooled
D
carpoolet

Slide 28 - Quizvraag

De teams (paintballen) ...............
in de loods en genoten daarna van een heerlijke lunch.
A
paintballde
B
paintbalde
C
paintballden
D
paintbalden

Slide 29 - Quizvraag

Vroeger (faxen)..................
je elkaar als je samen een tekst moest maken.
A
fax
B
faxde
C
faxten
D
faxte

Slide 30 - Quizvraag

Tijdens de presentatie heeft de medewerker dieper op de financiën (inzoomen).............
A
ingezoomt
B
ingezoomed
C
ingezoomd
D
ingezoomet

Slide 31 - Quizvraag

Aan de slag
Opdrachten les 4

Slide 32 - Tekstslide