Kunnen en Mogen

• NT2
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Kunnen en mogen

Wat gaan wij deze les leren?

1) ik kanhet werkwoord ‘kunnen’ en 'mogen' vervoegen 

 ik/jij/u/hij/zij/het  en  wij/jullie/zij .

2) ik kan samen met een klasgenoot oefenen met het maken van vraagzinnen

Kunnen

• Kan ik hier pinnen? Ja natuurlijk.
• Kun jij goed dansen?
  
• Hij kan al heel goed Nederlands spreken.
  

Kunnen = zegt iets over wat mogelijk is of over waar je wel of niet goed in bent.

Mogen

• Mag ik iets vragen? Ja, dat mag.
  
• Mag ik naar de wc? Nee, nu even niet. Straks in de pauze.
  
• Mag je op school roken? Nee, dat is op school verboden.
  
• Mogen we een ijsje kopen? Ja hoor, hier is 5 euro.

Mogen = iets is (niet) toegestaan. Het mag wel, het mag niet.

Mag jij eten in de klas?

Kan hij goed fietsen?

De kinderen ... naar buiten.

1. mag
2. mogen

Ahmad .... goed leren.

1. kan
2. kunnen
3. kunt

Kies het goede woord uit:
Zij ... om 9 uur met de bus

1. kan
2. kunnen
3. kunt

Anissa ... geen melk drinken.

1. mag
2. mogen

Oefenen: kunnen of mogen?

1) Ik ...... vandaag met mijn zus naar Rotterdam.

2) De kinderen ................ buiten op het plein spelen.

3) Mees .................... goed voetballen.

4) Zij .............. heel goed fietsen.

5) Bart en Emma .................... met de klas naar een pretpark.

Oefenen: kunnen of mogen?

1) Ik mag vandaag met mijn zus naar Rotterdam.

2) De kinderen mogen buiten op het plein spelen.

3) Mees kan goed voetballen.

4) Zij kan heel goed fietsen.

5) Bart en Emma mogen met de klas naar een pretpark.