3 VMBO-T G&R v10 - 8.1 t/m 8.3 hh Getallen

H8 Getallen
Voor deze les heb je een telefoon of tablet of ander 2e scherm nodig naast je laptop/computer.

Lukt dit nu niet: open straks een (ander) browserscherm.

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H8 Getallen
Voor deze les heb je een telefoon of tablet of ander 2e scherm nodig naast je laptop/computer.

Lukt dit nu niet: open straks een (ander) browserscherm.

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling voorkennis
Leerdoelen voorkennis
  • Ik weet wat een macht is
  • Ik weet wat het grondgetal is
  • Ik weet wat de exponent is
  • Ik kan een macht berekenen

Slide 2 - Tekstslide

Macht
Bij de macht        is 3 het grondgetal en 4 de exponent

Bij een macht moet je het grondgetal zoveel keer met zichzelf vermenigvuldigen als het getal van de exponent.

        = 3 x 3 x 3 x 3 = 81           het getal 3 doe je 4 keer zichzelf

De uitkomst is niet 12, er staat niet 3 x 4 of 3 . 4
34
34

Slide 3 - Tekstslide

Machten
          = 3 x 3
          = 12 x 12 x 12 x 12 x 12 x 12
          = a x a x a x a
          = 9 x 9 x 9 x 9 x 9 x 9 x 9 x 9 x 9 x 9
          = 10 x 10
          = 10 x 10 x 10
          = 10 x 10 x 10 x 10

32
126
a4
910
102
103
104

Slide 4 - Tekstslide

Volgorde berekeningen
  1. Haakjes (berekenen wat binnen de haakjes staat)
  2. Kwadrateren en wortels (van links naar rechts)
  3. Vermenigvuldigen en delen (van links naar rechts)
  4. Optellen en aftrekken (van links naar rechts)



Slide 5 - Tekstslide

Volgorde berekeningen

Slide 6 - Tekstslide

Telefoon
Voor de volgende slides heb je een telefoon of tablet of ander 2e scherm nodig naast je laptop/computer. Heb je dat niet: open een (ander) browserscherm.
  • Vul zo meteen je eigen naam in op je telefoon, zodat je herkenbaar bent.
  • Zoek op je computerscherm het juiste antwoord (A, B, C of D) en toets deze in op je telefoon. 

Slide 7 - Tekstslide

Bereken:
5² =
A
10
B
2.433.199
C
één pond tomaten
D
25

Slide 8 - Quizvraag

Bereken:

34=
A
7
B
12
C
8
D
81

Slide 9 - Quizvraag

Bereken:

103=
A
1.000
B
30
C
100
D
103

Slide 10 - Quizvraag

Bereken:
3 + (1+2)² =
A
19
B
12
C
8
D
6

Slide 11 - Quizvraag

Bereken:
2 . 6 – 6 : 3 =
A
10
B
0
C
24
D
2

Slide 12 - Quizvraag

Bereken:
8 : (4 – 2) . 3 =
A
0
B
- 4
C
12
D
7

Slide 13 - Quizvraag

Telefoon
Quiz gaat straks verder. 

Doe je telefoon nog niet weg.

Sluit het LessonUp scherm nog niet.

Slide 14 - Tekstslide

§ 8.1 Grote getallen
Leerdoelen § 8.1 Grote getallen
  • Ik kan grote getallen opschrijven in woorden
  • Ik kan grote getallen opschrijven in cijfers
  • Ik kan rekenen met grote getallen
  • Ik ken de eenheden van informatie (bytes)

Slide 15 - Tekstslide

Grote getallen
1 duizend = 1.000                                 ( 3 nullen)
1 miljoen  = 1.000.000                        (  6 nullen)
1 miljard   = 1.000.000.000               (  9 nullen)
1 biljoen   = 1.000.000.000.000      (12 nullen)

In NL gebruiken we de komma voor decimalen en de punt voor de scheiding. In de VS en het VK doen ze het andersom.

Slide 16 - Tekstslide

Groot getal in woorden
Gebruik de woorden duizend, miljoen, miljard of biljoen en rond af op één decimaal.

1.303.641.215 mensen          = 1,3 miljard mensen
1.735.982 domino stenen   = 1,7 miljoen domino stenen
1.874.512.456.123 sterren   = 1,9 biljoen sterren


Slide 17 - Tekstslide

Groot getal in cijfers
Vervang de woorden duizend, miljoen, miljard of biljoen en schrijf het getal uit in cijfers.

3,6 biljoen virussen                  = 3.600.000.000.000 virussen
1,5 duizend klerenhangers   = 1.500 klerenhangers
2,2 miljard euro                          = 2.200.000.000 euro
8,4 miljoen haringen                = 8.400.000 haringen



Slide 18 - Tekstslide

Eenheden van informatie
Wordt gebruikt om digitale opslagcapaciteit aan te geven:

1 byte (byte)          = 1                                                byte
1 kB (kilobyte)       = 1.000                                       byte
1 MB (megabyte) = 1.000.000                             byte
1 GB (gigabyte)    = 1.000.000.000                     byte
1 TB (terrabyte)    = 1.000.000.000.000           byte
1 PB (petabyte)    = 1.000.000.000.000.000  byte


Slide 19 - Tekstslide

Eenheden van informatie

Slide 20 - Tekstslide

Telefoon

Pak 'm er maar weer bij


Slide 21 - Tekstslide

Hoe schrijf je één miljard in cijfers?

A
1.000.000
B
1.000.000.000.000
C
1.000.000.000
D
1.000.000

Slide 22 - Quizvraag

2.244.636.801.499 moet je schrijven als ....
A
2,3 miljard
B
2,2 miljard
C
2,2 biljoen
D
2 biljoen

Slide 23 - Quizvraag

Nederland heeft ongeveer 17 miljoen inwoners. Dat is ....

A
17.000
B
17.000.000
C
170.000.000
D
17.000.000.000

Slide 24 - Quizvraag

Je wilt een telefoon kopen en geld speelt geen rol. De vormgeving en alle specificaties zijn naar je wens er is alleen een verschil in de opslagruimte. Welke telefoon zou je dan kiezen? A, B, C of D?

A
0,5 TB
B
1000 MB
C
600 GB
D
Sorry hoor, het begint mij nu te duizelen

Slide 25 - Quizvraag

Telefoon
Quiz gaat straks verder. 

Doe je telefoon met al zijn GB's nog niet weg.

Sluit het LessonUp scherm nog niet.

Slide 26 - Tekstslide

§ 8.2 Wetenschappelijke notatie
Leerdoelen § 8.2 Wetenschappelijke notatie
  • Ik weet wat de wetenschappelijke notatie is
  • Ik kan een groot getal in de wetenschappelijke notatie zetten


Slide 27 - Tekstslide

Wetenschappelijke notatie
honderd                  = 100         = 10 x 10          =                             2 nullen
duizend                   = 1.000     = 10 x 10 x 10 =                             3 nullen
tienduizend           = 10.000                              =                             4 nullen
honderdduizend = 100.000                           =                             5 nullen
miljoen                     = 1.000.000                       =                             6 nullen
miljard                      = 1.000.000.000               =                            9 nullen
Zie je de overeenkomst tussen exponent en aantal nullen?

102
103
104
105
106
109

Slide 28 - Tekstslide

Wetenschappelijke notatie
2 x              = 2 x 1.000 = 2.000
1,4 x           = 1,4 x 10.000 = 14.000
7,2 x              = 7,2 x 1.000.000 = 7.200.000
De notatie zie je vaak op je rekenmachine bij grote uitkomsten
900.000 = 9 x
1.500.000 = 1,5 x
3.800.000.000 = 3,8 x 
103
104
105
106
109
106

Slide 29 - Tekstslide

Telefoon
Pak 'm er maar bij

Slide 30 - Tekstslide

schrijf je als een 1 met .... nullen
1017
A
16
B
17
C
18
D
het goede antwoord is er niet bij

Slide 31 - Quizvraag

schrijf voluit 8,6 x
104
A
344
B
860.000
C
86.000
D
8.600

Slide 32 - Quizvraag

2,24 miljoen = 2,24 x ...
A
103
B
105
C
106
D
109

Slide 33 - Quizvraag

Telefoon
Quiz gaat straks verder. 

Doe je telefoon nog niet weg.

Sluit het LessonUp scherm nog niet.

Slide 34 - Tekstslide

§ 8.3 Kleine getallen
Leerdoelen § 8.3 Kleine getallen
• Ik weet wat de wetenschappelijke notatie is
• Ik kan een klein getal in de wetenschappelijke notatie zetten


Slide 35 - Tekstslide

Klein getal wetenschappelijk
een tiende                             = 0,1                         =                             1 nul
een honderdste                  = 0,01                      =                            2 nullen
een duizendste                   = 0,001                   =                            3 nullen
een tienduizendste           = 0,0001               =                            4 nullen
een honderdduizendste = 0,00001            =                            5 nullen
Zie je opnieuw de overeenkomst tussen exponent en aantal nullen?

102
101
103
104
105

Slide 36 - Tekstslide

Klein getal wetenschappelijk
2 x                 = 0,002                      exponent -3, dus 3 nullen vooraan
1,4 x              = 0,00014                 exponent -4, dus 4 nullen vooraan
7,2 x              = 0,0000072          exponent -6, dus 6 nullen vooraan

0,00009 = 9 x                                 vooraan 5 nullen, dus exponent -5 
0,0000015 = 1,5 x                         vooraan 6 nullen, dus exponent -6
0,0000000038 = 3,8 x              vooraan 9 nullen, dus exponent -9

103
104
106
106
105
109

Slide 37 - Tekstslide

Telefoon
Pak 'm er maar bij

Slide 38 - Tekstslide

schrijf je als een 1 met
daarvoor .... nullen
1011
A
11
B
17
C
10
D
9

Slide 39 - Quizvraag

schrijf voluit 2,1 x
107
A
0,0000021
B
210.000.000
C
0,00000000000021
D
0,00000021

Slide 40 - Quizvraag

0,0047 = 4,7 x ...
A
103
B
104
C
103
D
102

Slide 41 - Quizvraag

Herhaling leerdoelen 1
Leerdoelen voorkennis
  • Ik weet wat een macht is
  • Ik weet wat het grondgetal is
  • Ik weet wat de exponent is
  • Ik kan een macht berekenen

Leerdoelen § 8.1 Grote getallen
  • Ik kan grote getallen opschrijven in woorden
  • Ik kan grote getallen opschrijven in cijfers
  • Ik kan rekenen met grote getallen
  • Ik ken de eenheden van informatie (bytes)

Slide 42 - Tekstslide

Herhaling leerdoelen 2
Leerdoelen § 8.2 Wetenschappelijke notatie
  • Ik weet wat de wetenschappelijke notatie is
  • Ik kan een groot getal in de wetenschappelijke notatie zetten

Leerdoelen § 8.3 Kleine getallen
  • Ik weet wat de wetenschappelijke notatie is
  • Ik kan een klein getal in de wetenschappelijke notatie zetten


Slide 43 - Tekstslide

En nu:
  • Begin aan je huiswerk, diagnostische toets opgaven 1,3,4,5,6
  • Heb je nog vragen? Blijf dan even in Teams
  • Bedankt voor jullie aandacht!

Slide 44 - Tekstslide