m3 3.1 Organismen in hun omgeving

3.1 Organismen in hun omgeving
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.1 Organismen in hun omgeving

Slide 1 - Tekstslide

4

Slide 2 - Video

Wat zijn biotische factoren?
A
Levende factoren
B
Levenloze factoren

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn biotische factoren?
A
Factoren die een organisme beïnvloeden na de dood
B
Niet-levende factoren in de omgeving van een organisme
C
Factoren die alleen invloed hebben op planten
D
Levende factoren in de omgeving van een organisme

Slide 4 - Quizvraag

Wat zijn abiotische factoren?
A
Levende factoren
B
Niet levende factoren

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn abiotische factoren?
A
Niet-levende factoren in de omgeving van een organisme
B
Factoren die een organisme beïnvloeden na de dood
C
Factoren die alleen invloed hebben op planten
D
Levende factoren in de omgeving van een organisme

Slide 6 - Quizvraag

Een skelet is
A
Biotisch (invloed uit de levende natuur)
B
Abiotisch (invloed uit de levenloze natuur)

Slide 7 - Quizvraag

Abiotisch
Biotisch

Slide 8 - Sleepvraag

3.1 Organismen in hun omgeving

Slide 9 - Tekstslide

Maak nu uit het werkboek:
paragraaf 3.1
de opdrachten: 3 en 5
bladzijde: 135

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een ecosysteem
A
Invloeden van de levende natuur
B
Invloeden uit de levenloze natuur
C
Alle levende en levenloze invloeden in een gebied
D
Bijvoorbeeld het strand

Slide 11 - Quizvraag

Opdracht
Kijk het volgende fragment en bedenk welke biotische en abiotische factoren je ziet.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Welke biotische en abiotische factoren zag je?

Slide 14 - Woordweb

Bekijk de video over snavels 
en maak ondertussen de opdracht die je uitgedeeld krijgt.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Haaksnavel
Zeefsnavel
Pincetsnavel
Kegelsnavel
Sleep de afbeelding van de soort snavel en het soort voedsel naar het juiste hokje.

Slide 17 - Sleepvraag

Je moet aan de hand van een afbeelding van een vogel de naam 
van de poten kunnen noemen.

Koppel de woorden aan de juiste afbeelding.
grijppoot
zwempoot
steltpoot
klimpoot

Slide 18 - Sleepvraag

3.1 Organismen in hun omgeving
Hoe zijn dieren aangepast aan hun leefwijze?
      Snavels

  • Grijppoten > klauwen met scherpe nagels (roofvogels)
  • Zwempoten > zwemvliezen tussen de tenen (watervogels)
  • Steltpoten > lange poten met lange tenen (weidevogels)
    - makkelijker door ondiep water of hoog gras lopen
  • Klimpoten > tenen naar voren en achter (tuinvogels)
    - op en neer lopen langs boomstammen

Slide 19 - Tekstslide

Wat kunnen vogels met deze poten?
Klimmen
Hun prooi vastgrijpen
Zwemmen
Door hoog gras en laag water lopen

Slide 20 - Sleepvraag

Slide 21 - Video

Gele lis groeit aan de rand van de sloot, de zaden drijven
Veel cactussen hebben geen bladeren
Brandnetel heeft brandharen
Klomop maakt zich vast aan andere plant om omhoog te komen
Uitdroging voorkomen
Voorkomt vraat
Voldoende licht krijgen
Verspreiding van de soort

Slide 22 - Sleepvraag

Maak nu uit het werkboek:
paragraaf 3.1
de opdrachten: 9, 10, 22 en 24
bladzijde: 138 en 144

Slide 23 - Tekstslide

De les is klaar!
Je hebt van 3.1 nu gemaakt:
3, 5, 9, 10, 22 en 24

Slide 24 - Tekstslide

3.1 Organismen in hun omgeving
Hoe zijn planten aangepast aan hun omgeving?



  • Donkere bossen
    - Voorjaarsbloeiers, groeien en bloeien voordat bomen bladeren krijgen
  • Hete en droge woestijnen
    - Woestijnplanten > zuinig met water
    - Weinig water verdampen uit bladeren > cactus geen bladeren
    - Kleine bladeren met vette waslaag of haren op bladeren

Slide 25 - Tekstslide

Wat is een juiste beschrijving van een ecosysteem?
A
Een ecosysteem bestaat uit de relaties tussen organismen en hun omgeving.
B
Een ecosysteem is een verzameling biotische en abiotische factoren.
C
Een ecosysteem is een begrensd gebied met alle organismen daarin met relaties tussen organismen en tussen organismen en de levenloze natuur.
D
Een ecosysteem is de variatie in organismen in een bepaald gebied.

Slide 26 - Quizvraag

Bij welke organismen is de lichaamstemperatuur gelijk aan de omgeving?
A
Warmbloedige dieren
B
Koudbloedige dieren

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen biotische en abiotische factoren?
A
Biotische factoren hebben te maken met de niet-levende omgeving, terwijl abiotische factoren te maken hebben met levende organismen.
B
Abiotische factoren zijn altijd positief voor een ecosysteem, terwijl biotische factoren soms negatief zijn.
C
Biotische factoren hebben te maken met levende organismen, terwijl abiotische factoren te maken hebben met de niet-levende omgeving.
D
Biotische factoren zijn altijd positief voor een ecosysteem, terwijl abiotische factoren soms negatief zijn.

Slide 28 - Quizvraag

Een ecosysteem bestaat uit organismen, hun abiotische omgeving en hun biotische omgeving.
A
Waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Het organisme is zelf 37 graden en de omgeving 20
A
Warmbloedig
B
koudbloedig

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving voor koudbloedig zijn?
A
Een organisme heeft niet altijd een constante temperatuur, zijn omgeving is bepalend
B
Een organisme heeft een vacht
C
Een organisme heeft altijd een constante temperatuur ongeacht zijn omgeving
D
Een organisme heeft veren

Slide 31 - Quizvraag

Wat is de juiste omschrijving van warmbloedig?
A
Een organisme heeft altijd een constante temperatuur ongeacht de omgeving
B
Een organisme heeft een vacht
C
Een organisme heeft niet altijd een constante temperatuur ongeacht de omgeving
D
Een organisme heeft veren

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Abiotisch
Biotisch

Slide 35 - Sleepvraag

Levende invloeden
Niet levende invloeden

Slide 36 - Sleepvraag

Aanpassing aan warmte 
Aanpassing aan kou

Slide 37 - Tekstslide

Welke aanpassingen heeft een dier?
Tegen onderkoeling
Tegen oververhitting
Kleine oren
Grote oren
Klein maken
Wintervacht
Zomervacht
Hijgen
Winterslaap

Slide 38 - Sleepvraag