Woordenschat/Poëzie H2/3

Beeldspraak: woordenschat en poëzie H2/3
Woordenschat/poëzie H2/3
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Beeldspraak: woordenschat en poëzie H2/3
Woordenschat/poëzie H2/3

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Wat weet je al?
Extra nieuwe theorie voor toets
Oefenen voor toets met nieuwe en oude stof
Meer nieuwe theorie
Opdrachten uit het boek maken

Slide 2 - Tekstslide

Wat is beeldspraak
en welke vormen ken je?

Slide 3 - Woordweb

Aantekening woordenschat H2
Beeldspraak = figuurlijk taalgebruik
vergelijking = vorm van beeldspraak waarbij je benoemt wat je echt bedoelt en iets figuurlijks. Je gebruikt ook verbingswoorden: zoals, net als, lijkt op, van een
voorbeeld: die sporter is een boom van een vent
mijn zusje is zo sloom als een slak

Slide 4 - Tekstslide

Instructie sleepvraag
Op de volgende dia vind je allerlei vergelijkingen. Sommige zijn echte vergelijkingen, zoals 'Mevrouw Van der Heijde is kleiner dan de leerlingen' en sommige vergelijkingen zijn beeldspraak. Daarbij vergelijk je iets dus met iets figuurlijks. Sleep de vergelijking naar de juiste categorie. LET OP: er zitten een paar vergelijkingen tussen die je ook op je toets krijgt.

Slide 5 - Tekstslide

Gewone vergelijking
beeldspraak-vergelijking
Een iPhone is duurder dan een Huawei
Mijn vriend is zo sterk als een beer
Ik voel me zo slap als een vaatdoek
Vandaag is het kouder dan vorige week
Mijn zus eet zo sloom als een slak.
Serie kijken is leuker dan huiswerk maken

Slide 6 - Sleepvraag

Oefenen voor toets
Hierna volgen een paar open vragen waarbij je een van de geleerde woorden moet gebruiken in een zin. Deze opdracht krijg je ook op de toets. Neem het serieus. Bij het bespreken ga ik in op waarom het wel of geen punten oplevert.

Slide 7 - Tekstslide

Gebruik het woord 'infrastructuur' in een zin, zodat de betekenis duidelijk wordt. Je mag het woord aanpassen.

Slide 8 - Open vraag

Gebruik het woord 'reduceren' in een zin, zodat de betekenis duidelijk wordt. Je mag het woord aanpassen.

Slide 9 - Open vraag

Maak een zin met het woord 'sneuvelen'. Gebruik het woord figuurlijk.

Slide 10 - Open vraag

Maak een zin waarin je het woord 'strijdbijl' figuurlijk gebruikt.

Slide 11 - Open vraag

Bedenk zelf een figuurlijke vergelijking voor de volgende situatie of schrijf een bestaande op: heel trots zijn.

Slide 12 - Open vraag

Meer nieuwe theorie: beeldspraak
Je krijgt een deel van de theorie toegewezen om zelf te onderzoeken. Na 5 min. moet je kunnen uitleggen wat het is. Schrijf een aantekening voor de klas.
Daarna volgt een nieuwe opdracht.

Slide 13 - Tekstslide

personificatie
metafoor
vergelijking
De auto's in de file kropen met nog maar een paar kilometer per uur voort.

De leraar zat tijdens het proefwerk mistig voor zich uit te kijken.
Die stratenmaker heeft een paar handen als kolenschoppen 

Tijdens de najaarsstorm stoeide de wind met de bladeren.
Die leraar gedroeg zich als een echte dictator 

Het peleton is pas aan de voet van de berg.
Als verdwaalde schapen liepen ze door het land.

Slide 14 - Sleepvraag

Aan de slag!
- Maak opdracht 2 van blz. 104
- Maak vraag 1 t/m 5 van opdr. 2 van blz. 123
- Zoek zelf een gedicht dat jou aanspreekt. Leg uit waarom je dat gedicht gekozen hebt. Kijk of je beeldspraak kunt benoemen.

Slide 15 - Tekstslide

huiswerk

Slide 16 - Tekstslide