Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).
Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.
Slide 9 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp
MV = geeft aan voor wie iets (het lv) bestemd is.
Kan alléén in een zin met een lijdend voorwerp staan.
Stappenplan: zoek eerst PV, OW, WG en LV.
Vraag voor het MV: aan OF voorwie/ wat + WG + OW + LV
Check: Je kunt er aan of voor voor plaatsen OF aan of voor weglaten uit het zinsdeel.
Ik vertel jou altijd mijn geheimen.
Ik /vertel/ jou/ altijd/ mijn geheimen.
MV = aan / voor wie vertel ik altijd mijn geheimen? --> (aan) jou
Slide 10 - Tekstslide
Bijwoordelijke bepaling (bwb)
Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op de vragen: