Woordsoorten grammatica vmbo leerjaar 2

Woordsoorten grammatica vmbo leerjaar 2
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 10 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordsoorten grammatica vmbo leerjaar 2

Slide 1 - Tekstslide

Doel cursus 5 Grammatica



 Je kent en herkent:  
  • werkwoord, lidwoord, zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord en voorzetsel (5.1 -herhaling leerjaar 1)
  •  voegwoorden (5.3)
  • persoonlijk voornaamwoorden (5.5)
  • bezittelijk voornaamwoorden (5.5)
  • aanwijzend voornaamwoorden (5.7)
  • vragend voornaamwoorden (5.9)

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica: Woordsoorten



  1. werkwoord: wat iets of iemand doet of overkomt. (ww met onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, zijn, mogen)
  2. lidwoord: de, het, een 
  3. zelfstandig naamwoord: mens, dier, ding, gevoel. Kan je de, het of een vóór zetten, meervoud en verkleinwoord van maken. Ook namen.  
  4. bijvoeglijk naamwoord: zegt iets van een zn. De rode auto. De hond is groot. stoffelijk bijvoeglijk naamwoord: De houten deur. De glazen ruit.
  5. voorzetsel: de 'kooi-woordjes': in, op, onder, tussen, naast, 

Slide 3 - Tekstslide

5 § 3 Het voegwoord blz. 202
voegt twee woorden,   appels of peren,
voegt woordgroepen,   de blije winnaar en de teleurgestelde verliezer
voegt zinnen aan elkaar,  Hij bestelt een vegetarische pizza, want hij eet    
                 geen vlees. Als zijn pizza er lekker uitziet, neem ik er ook zo één. 

Andere voegwoorden: 
terwijl, zodat, nadat, toen, maar, dus 

Slide 4 - Tekstslide

 5 § 5 Het persoonlijk voornaamwoord blz. 206
persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw):  
verwijst naar een persoon, dier of ding! 
Die salto doet Bart jou niet na. 
Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
Ik heb jouw bericht ontvangen, maar het nog niet gelezen. 

 ikjij/je, u, zij/ze, wij/we, jullie, hun, hem, haar, u, ons, enz. 

Slide 5 - Tekstslide

5 § 5 Het bezittelijk voornaamwoord blz. 206
bezittelijk voornaamwoord (pers.vnw):  
geeft aan van wie iets is! 
mijn jas 
jouw vader
hun huis 
! Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord !
 ons/onze, uw, zijn, haar, jullie

Slide 6 - Tekstslide

5 § 7 Het aanwijzend voornaamwoord blz. 210
Het aanwijzend voornaamwoord (avn)
wijst een mens/dier/ding aan. 
Die acteur die in de film speelde, is cool.
Deze app is gratis, maar die niet. 
Zulke lieve kinderen als die van T2a zie je niet veel. 

die/dit/dat/deze/gene/gindse
 



Slide 7 - Tekstslide

 5 § 9 Het vragend voornaamwoord blz. 214
Het vragend voornaamwoord (pers.vnw):  
verwijst naar personen/dingen die ergens naar vragen.  
Welk liedje was dat?
Wiens idee is dit?
Wat voor een app gebruik jij? 
Weet jij wie dat was?! 
Ik vraag je wat voor liedje dat is. 
  Wie? Wat? Wat voor een?

Slide 8 - Tekstslide

zinnen ontleden
Schrijf van elk woord op welk woordsoort het is: 

  1. Deze sleutel past op dat grote slot.
  2. Omar beklom het podium en speelde op zijn gitaar.
  3. We moeten winnen of gelijkspelen. 
  4. We hopen dat je een goed cijfer krijgt voor jouw tekeningen.


Slide 9 - Tekstslide

zinnen ontleden
  1. Deze sleutel past op dat grote slot.
Deze = 
sleutel =
past =
dat = 
grote = 
slot = 


Slide 10 - Tekstslide