In een zin kunnen verschillende werkwoorden staan. Een werkwoord daarvan is altijd de persoonsvorm.
Naast de persoonsvorm kunnen nog meer werkwoorden in een zin staan. Alle werkwoorden samen vormen het werkwoordelijk gezegde.
Het werkwoordelijk gezegde geeft aan wat het onderwerp doet of overkomt.
Oefenen: benoem pv - ow - wg
Gisteren moest ik door de regen naar huis lopen.
Volgende week wil ik mijn verjaardag gaan vieren.