Voedingsstoffen: bruikbare delen van voedingsmiddelen.
Hongergevoel: als weinig glycogeen in de lever is, bij een lege maag, lage bloedsuikerspiegel, doel: gaan eten.
Slide 2 - Tekstslide
Voedingsvezel (of vezels):
plantaardige stoffen die je lichaam niet kan verteren;
zorgen voor een verzadigd gevoel;
zorgen voor een goede darmwerking.
essentiële voedingsstoffen: stoffen die je lichaam niet kan maken.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Bas 2
Het verteringsstelsel
Slide 5 - Tekstslide
Bij vertering worden grotere voedingsstoffen afgebroken tot kleinere verteringsproducten die wel door de darmwand heen in het bloed kunnen worden opgenomen. De afbraak gebeurt in twee stappen:
• voedsel in kleine stukjes verdelen door te kauwen
• voedingsstoffen omzetten met behulp van verteringssappen
Slide 6 - Tekstslide
In het verteringsstelsel worden de voedingsstoffen uit het voedsel opgenomen in het bloed.
mechanische vertering:
Door het voedsel in kleine stukjes te verdelen, wordt het oppervlak van het voedsel vergroot.
Met snijtanden en hoektanden bijt je stukken van je voedsel af.
Met kiezen wordt voedsel fijngemalen.
Slide 7 - Tekstslide
Chemische vertering
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Voor elke reactie is een ander enzym nodig
Enzym kan dezelfde reactie opnieuw uitvoeren
Slide 10 - Tekstslide
Darmperistaltiek
Slide 11 - Tekstslide
Bas 3
De organen voor vertering
Slide 12 - Tekstslide
Speekselklieren
voedsel inslikken, let op huig en strotklepje
speeksel: water, slijm en enzym, bevordert inslikken
Slide 13 - Tekstslide
Maag
Maagsap bestaat uit water, zoutzuur en een enzym.
Slide 14 - Tekstslide
Twaalfvingerige darm
Gal, gemaakt in lever, opgeslagen in galblaas
enzymen die zorgen voor de vertering van eiwitten, koolhydraten en vetten.
Slide 15 - Tekstslide
Dunne darm
Darmstelsel
Slide 16 - Tekstslide
Bas 4
Gezonde voeding
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Gewicht en voeding
Overgewicht en obesitas: te veel vet in lichaam.
Ondergewicht: kans op tekort aan voedingsstoffen, wordt gehaald uit reservestoffen uit vet- en spierweefsel, daarna spieren afgebroken.
Ondervoeding: te weinig voedingsstoffen
Slide 19 - Tekstslide
ADH
aanbevolen dagelijkse hoeveelheid;
hoeveelheid die je lichaam per dag van deze voedingsstof nodig heeft om goed te functioneren;
is een gemiddelde.
Slide 20 - Tekstslide
BMI
Body Mass Index;
Slide 21 - Tekstslide
Eetstoornissen
anorexia nervosa: bang om aan te komen;
boulimia nervosa: hetzelfde, maar regelmatig eetbuien, daarna weer uitbraken;
eetbuistoornis: eetbuien, zonder braken.
Dit los je niet in je eentje op!
Slide 22 - Tekstslide
Bas 5
Voedselbederf
Slide 23 - Tekstslide
Voedselvergiftiging is een afweerreactie die ontstaat door het eten van voedsel dat is besmet met giftige stoffen.
Salmonellabacteriën kunnen voorkomen in rauwe dierlijke producten, met name kippenvlees.
Slide 24 - Tekstslide
Langer houdbaar maken
1. Invriezen: -20 graden
2. Pasteuriseren: 72 graden
3. Steriliseren: 130-140 graden
4. Vacuüm verpakken
5. Gasverpakken; 6. Drogen
7. Conserveermiddel toevoegen
8. Doorstralen
Slide 25 - Tekstslide
Additieven
Additieven zijn stoffen die aan voedingsmiddelen worden toegevoegd om ze langer houdbaar of aantrekkelijker te maken.
Natuurlijk: suiker, azijn, zout;
Kunstmatig: in een fabriek gemaakt.
Mogelijke additieven: kleur-, geur- en smaakstoffen
Slide 26 - Tekstslide
Bas 6
Voeding en vertering bij zoogdieren
Slide 27 - Tekstslide
Planteneters: zoogdieren die alleen planten eten;
Vleeseters: zoogdieren die alleen dieren eten;
Alleseters: zoogdieren die planten en dieren eten.
Planten: moeilijk te verteren, de celwanden bestaan onder andere uit de stof cellulose.
Slide 28 - Tekstslide
Planteneters
ook wel herbivoren;
kenmerken: lang darmkanaal, plooikiezen, geen hoektanden
Slide 29 - Tekstslide
Diereneters
carnivoren
Kenmerken: kort darmkanaal, knipkiezen, hoektanden groot, scherp
Slide 30 - Tekstslide
Alleseters
omnivoren
kenmerken: middellang darmkanaal, knobbelkiezen, meestal hoektanden, kunnen groot