Thema Voeding en vertering verkort

Bas 1 
Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Bas 1 
Voedingsmiddelen en voedingsstoffen

Slide 1 - Tekstslide

Voedingsmiddelen
  • alles wat je eet of drinkt;
  • plantaardig of dierlijk;
Voedingsstoffen: bruikbare delen van voedingsmiddelen.
Hongergevoel: als weinig glycogeen in de lever is, bij een lege maag, lage bloedsuikerspiegel, doel: gaan eten.

Slide 2 - Tekstslide

Voedingsvezel (of vezels): 
  • plantaardige stoffen die je lichaam niet kan verteren;
  • zorgen voor een verzadigd gevoel;
  • zorgen voor een goede darmwerking.

essentiële voedingsstoffen: stoffen die je lichaam niet kan maken.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Bas 2
Het verteringsstelsel

Slide 5 - Tekstslide

Bij vertering worden grotere voedingsstoffen afgebroken tot kleinere verteringsproducten die wel door de darmwand heen in het bloed kunnen worden opgenomen. De afbraak gebeurt in twee stappen:
• voedsel in kleine stukjes verdelen door te kauwen
• voedingsstoffen omzetten met behulp van verteringssappen

Slide 6 - Tekstslide

In het verteringsstelsel worden de voedingsstoffen uit het voedsel opgenomen in het bloed.
mechanische vertering:
Door het voedsel in kleine stukjes te verdelen, wordt het oppervlak van het voedsel vergroot.
Met snijtanden en hoektanden bijt je stukken van je voedsel af.
Met kiezen wordt voedsel fijngemalen.

Slide 7 - Tekstslide

Chemische vertering

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Voor elke reactie is een ander enzym nodig
Enzym kan dezelfde reactie opnieuw uitvoeren

Slide 10 - Tekstslide

Darmperistaltiek

Slide 11 - Tekstslide

Bas 3
De organen voor vertering

Slide 12 - Tekstslide

Speekselklieren
voedsel inslikken, let op huig en strotklepje
speeksel: water, slijm en enzym,                               bevordert inslikken

Slide 13 - Tekstslide

Maag
Maagsap bestaat uit water, zoutzuur en een enzym.

Slide 14 - Tekstslide

Twaalfvingerige darm
Gal, gemaakt in lever, opgeslagen in galblaas
enzymen die zorgen voor de vertering van eiwitten, koolhydraten en vetten.

Slide 15 - Tekstslide

Dunne darm
Darmstelsel

Slide 16 - Tekstslide

Bas 4
Gezonde voeding

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Gewicht en voeding
Overgewicht en obesitas: te veel vet in lichaam.

Ondergewicht: kans op tekort aan voedingsstoffen, wordt gehaald uit reservestoffen uit vet- en spierweefsel, daarna spieren afgebroken.

Ondervoeding: te weinig voedingsstoffen

Slide 19 - Tekstslide

ADH
  • aanbevolen dagelijkse hoeveelheid;
  •  hoeveelheid die je lichaam per dag van deze voedingsstof nodig heeft om goed te functioneren;
  • is een gemiddelde.

Slide 20 - Tekstslide

BMI
  • Body Mass Index;
  •  

Slide 21 - Tekstslide

Eetstoornissen
  • anorexia nervosa: bang om aan te komen;
  •  boulimia nervosa: hetzelfde, maar regelmatig eetbuien, daarna weer uitbraken;
  • eetbuistoornis: eetbuien, zonder braken.

Dit los je niet in je eentje op!

Slide 22 - Tekstslide

Bas 5
Voedselbederf

Slide 23 - Tekstslide

Voedselvergiftiging is een afweerreactie die ontstaat door het eten van voedsel dat is besmet met giftige stoffen.

Salmonellabacteriën kunnen voorkomen in rauwe dierlijke producten, met name kippenvlees.

Slide 24 - Tekstslide

Langer houdbaar maken
1. Invriezen: -20 graden
2. Pasteuriseren: 72 graden
3. Steriliseren: 130-140 graden
4. Vacuüm verpakken
5. Gasverpakken; 6. Drogen
7. Conserveermiddel toevoegen
8. Doorstralen


Slide 25 - Tekstslide

Additieven
Additieven zijn stoffen die aan voedingsmiddelen worden toegevoegd om ze langer houdbaar of aantrekkelijker te maken.
Natuurlijk: suiker, azijn, zout;
Kunstmatig: in een fabriek gemaakt.
Mogelijke additieven: kleur-, geur- en smaakstoffen

Slide 26 - Tekstslide

Bas 6
Voeding en vertering bij zoogdieren

Slide 27 - Tekstslide

Planteneters: zoogdieren die alleen planten eten;
Vleeseters: zoogdieren die alleen dieren eten;
Alleseters: zoogdieren die planten en dieren eten.

Planten: moeilijk te verteren, de celwanden bestaan onder andere uit de stof cellulose.

Slide 28 - Tekstslide

Planteneters
  • ook wel herbivoren;
  • kenmerken: lang darmkanaal, plooikiezen, geen hoektanden 

Slide 29 - Tekstslide

Diereneters
  • carnivoren
  • Kenmerken: kort darmkanaal, knipkiezen, hoektanden groot, scherp 

Slide 30 - Tekstslide

Alleseters
  • omnivoren
  • kenmerken: middellang darmkanaal, knobbelkiezen, meestal hoektanden, kunnen groot
en scherp zijn, maar ook normaal

Slide 31 - Tekstslide