grammatica 1: de rol van zelfstandige werkwoorden

Grammatica 1
De betekenisrollen van een zelfstandig werkwoord.



1 vwo




1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 1
De betekenisrollen van een zelfstandig werkwoord.



1 vwo




Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  1. persoonsvorm zoeken.
  2. zinsdelen maken.
  3. werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin).
  4. onderwerp (wie/wat + wg).
  5. lijdend voorwerp (wie/wat + wg + ond).




  1. lijdend voorwerp (wie/wat + wg +  ond).
  2. meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie?).
  3. bijwoordelijke bepaling (alles wat overblijft).
  4. Voorbeeld: Zij geeft aan haar een cadeau.

Grammatica bouwstenen taal
🧑‍🍼 ba ba ba
👶 papa lief / mama werk
🧒 ik geef een tekening aan opa

👩‍🏫
🧑‍🦱

vraag: Lidwoorden gebruik je expres verkeerd?
antwoord: Ja, 'die huis' zeg ik dan. Terwijl ik weet..., ik bedoel ik weet heus wel dat het 'dat huis' is, maar 't staat zo dom als ik dat op straat zeg. Als ik zeg 'dat huis'

Slide 2 - Tekstslide

Zinsdelen / woordsoorten
Doel van deze les
Aan het einde van deze les...
  • ... weet je wat een persoonsvorm over een zin vertelt.
  • ...kan je verschillende rollen van zelfstandige werkwoorden bepalen.
  • ...kan je zelf zinnen met een lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp maken.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm

"De dieren lezen."
"De muis leest,"
"V1D las gister ook een boek."


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je over een zin als je de persoonsvorm hebt gevonden?

(denk aan de vraag: Hoe vind je de PV?)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je nodig om een zin te maken?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm (PV)
  • De persoonsvorm zegt iets over de tijd en over het aantal

De studenten rijden in een oude auto naar Frankrijk.
  • Tijdproef: De studenten reden in een oude auto naar Frankrijk.
  • Getalproef: Een student rijdt in een oude auto naar Frankrijk.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  1. persoonsvorm zoeken.
  2. zinsdelen maken.
  3. werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin).
  4. onderwerp (wie/wat + wg).
  5. lijdend voorwerp (wie/wat + wg + ond).




  1. lijdend voorwerp (wie/wat + wg +  ond).
  2. meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie?).
  3. bijwoordelijke bepaling (alles wat overblijft).
  4. Voorbeeld: Zij geeft aan haar een cadeau.

- werkwoorden: persoonsvorm //  gezegde 
- onderwerp
- lijdend voorwerp
- meewerkend voorwerp
- bijwoordelijke bepaling
- voorzetsel voorwerp

     

  1.      
Een zin maken:

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zin > werkwoord > persoonsvorm

In elke zin staan werkwoorden
Eén van die werkwoorden is de persoonsvorm
Een persoonsvorm is dus een werkwoord
Elke zin heeft een persoonsvorm


Wat zegt de persoonsvorm over een zin?

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

betekenisrollen van werkwoorden bepalen

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Welke werkwoorden / handelingen zie je?


Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Welke werkwoorden of handelingen zie je?

Wat heb je nodig om deze werkwoorden uit te voeren?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening 
Beeld de werkwoorden 🙊 in stilte uit.

Denk na: 
Wat heb je bij dit werkwoord nodig?

⤵️⤵️⤵️⤵️




Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lezen
  • Beeld het werkwoord lezen uit. 
  • Wat heb je nodig om te lezen?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lachen
  • Beeld het werkwoord lachen uit. 
  • Wat heb je nodig om te lachen?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geven
  • Beeld het werkwoord geven uit. 
  • Wat heb je nodig om te geven?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Springen
  • Beeld het werkwoord springen uit. 
  • Wat heb je nodig om te springen?

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oefening 
De betekenis van een werkwoord roept een aantal rollen op die nodig zijn om het werkwoord/de handeling uit te voeren.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lezen
Hoeveel rollen heeft lezen?
  • Lezen heeft 2 rollen: Je hebt iemand nodig die leest en iets nodig wat gelezen wordt (boek, laptop of telefoon)
  • --> werkwoord: onderwerp + lijdend voorwerp.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geven
Hoeveel rollen heeft geven?
  • Geven heeft 3 rollen. Je hebt iemand nodig die geeft, iets nodig om te geven en iemand nodig aan wie je geeft.
  • --> werkwoord: onderwerp + lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lachen
Hoeveel rollen heeft lachen?
  • Lachen heeft  1 rol: Je hebt alleen iemand nodig die lacht.
  • --> werkwoord: onderwerp

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Spring
Hoeveel rollen heeft staan?
  • Staan heeft 1 rol: Je hebt alleen iemand nodig die staat.
  • --> werkwoord: onderwerp

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zelf zinnen maken
-werkwoord
-onderwerp
OPDRACHT: Zelf zinnen maken
werkwoord (krijg je)
- onderwerp (bedenk je zelf)
- lijdend voorwerp (bedenk je zelf)
- meewerkend voorwerp (bedenk je zelf)

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zelf zinnen maken
-werkwoord
-onderwerp
ZELF ZINNEN MAKEN
werkwoord (krijg je)
- onderwerp (bedenk je zelf)
- lijdend voorwerp (bedenk je zelf)
- meewerkend voorwerp (bedenk je zelf)
wat heb je nodig: 
Hoe: 




Tijd:
Samenwerken:
Hulp nodig:
Eerder klaar: 

 Werkwoordkaartjes en 3 vellen papier
1. Leg eerst alle werkwoorden op het juiste blad (hoeveel betekenisrollen?)
2. Ga dan zinnen maken. Bij 1 rol bedenk je alleen een OW, bij 2 rollen bedenk je een OW en een LVW, bij 3 rollen bedenk je een OW, LVW en MWV.
10 minuten
In tweetallen
Eerst samen proberen op te lossen, dan hulp vragen (steek je 🖐️ op)
Maak een paar zinnen mooier met sfeervolle bijvoeglijke naamwoorden (denk aan je sprookje)

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


1 rol


1. Iemand of iets
OPDRACHT 
stap 1: Leg eerst alle kaartjes op blad met de juiste betekenisrol
stap 2: Maak dan zinnen met de werkwoorden op de kaartjes. Schrijf ze op het blad.
Klaar? Maak een paar zinnen mooier met sfeervolle bijvoeglijke naamwoorden (denk aan je sprookje)



2 rollen

1. Iemand of iets
+
2. Iets


3 rollen

1. Iemand of iets
+
2. Iets
+
3. Aan... of Voor...
kaartjes 👇

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesdoelen behaald?
  • ... wat vertelt een persoonsvorm over een zin?.
  • ...kan je verschillende rollen van zelfstandige werkwoorden bepalen?
  • ...kan je zelf zinnen met een lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp maken?


"Ik geef jullie een compliment"

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De doelen voor deze les:
Ik weet hoe ik de persoonsvorm in een zin kan vinden
Ik kan de drie rollen die een zelfstandige werkwoord oproept bepalen
Ik kan zelf zinnen met een lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp maken.
Ik heb lesdoel 1 behaald.
Ik heb lesdoel 1 en lesdoel 2 behaald.
Ik wil nog wat extra uitleg.
Ik wil nog wat meer oefenen.

Slide 27 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk? Lekker lezen in je boek en goed slapen.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies