Spelling NN havo 4

WELKOM havo 4
Nieuw Nederlands Spelling

Check: oordopjes weg + telefoon uit/onzichtbaar
Starten met 10 minuten lezen!! Direct bij binnenkomst :-)
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

WELKOM havo 4
Nieuw Nederlands Spelling

Check: oordopjes weg + telefoon uit/onzichtbaar
Starten met 10 minuten lezen!! Direct bij binnenkomst :-)

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik 
Paragraaf 1 Spelling 
Paragraaf 2 overige werkwoordspelling
Paragraaf 3 homogene werkwoordspelling
Paragraaf 4 hoofdletters en leestekens
Paragraaf 5 meervoudsvorming
Paragraaf 6 verkleinwoorden
Paragraaf 7 tussenklank in samenstellingen
Paragraaf 8 aan elkaar of los?
Paragraaf 9 liggend streepje.
Paragraaf 10 trema, apostrof, accenttekens

Slide 2 - Tekstslide

In de agenda
5 november TOETS SPELLING EN FORMULEREN
Voor  11 november inleveren boekverslag (zakelijke gegevens + verwerkingsopdracht) in 1 bestand. 

Vragen?


Slide 3 - Tekstslide

Raadsel
Ik besta alleen als er licht is maar verdwijn als er licht op me komt. 
Wat ben ik?

Slide 4 - Tekstslide

Opwarmer (herhaling)
a Het door de penningmeester … (storten) bedrag was een dag later alweer van de rekening … (halen).
b … (worden) toch eindelijk eens wijzer en … (vertrouwen) niet meer op de adviezen van die … (mislukken) beleggingsspecialist.
c Het … (winkelen) publiek liep door de fraai … (verlichten) straten en keek daarna op het Kerkplein … (boeien) naar een … (fascineren) vuurwerk.

Slide 5 - Tekstslide

Noteer de persoonsvorm in de tegenwoordige of de verleden tijd.
a De vakbeweging … (eisen) morgen drie procent loonsverhoging, omdat de metaalsector
dat volgens de bond wel … (verdienen).
b Door onoplettendheid … (verpesten) Dénise laatst haar grammaticatoets, maar ze …
(compenseren) de onvoldoende met een negen voor een schrijfopdracht.
c … (schaden) het de kwaliteit van de producten als de elektriciteit … (uitvallen)?
d Enkele voetgangers … (bukken) zojuist en … (oprapen) een paar muntstukken … van de
grond.
e Als de trein weer eens … (uitpuilen), … (klagen) iedereen steen en been over de NS.
f Toen de knappe prins haar op het voorhoofd … (kussen), … (ontwaken) de prinses

Slide 6 - Tekstslide

1. Persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm?
Zet de zin in een andere tijd.
Wat zijn de regels voor de persoonsvorm TT?
Ik-vorm: stam
Hij-vorm: stam+t
Staat je/jij achter persoonsvorm? stam

Meervoud: infinitief
Wat zijn de regels voor de persoonsvorm VT?
1. Zwakke werkwoorden ('t ex-kofschip)

2. Sterke werkwoorden (verandering van klank)

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeelden
1. De witte was doe ik nooit bij de bonte was, zodat mijn witte kleding goed wit blijft. 
2. Max Verstappen ... (racen) maandelijks een keer op het circuit van Zandvoort. 
3. Meer dan 80.000 mensen ... (vluchten) vorige week voor aardbevingen en overstromingen.

Slide 8 - Tekstslide

2. Overige werkwoordsvormen
Infinitief
Het hele werkwoord
Gebiedende wijs
Ga staan! -> Stam van het werkwoord
Onvoltooid deelwoord
Je bent ermee bezig-> Al wandelend bespreken wij de gang van zaken.
Het hele werkwoord +d
Voltooid deelwoord
Zelfde regels als persoonsvorm verleden tijd-> 
laatste letter in 't-exkofschip'? 

Slide 9 - Tekstslide

3: Homofone werkwoordsvormen
Sommige werkwoorden hebben vormen die hetzelfde klinken, maar anders geschreven worden,

Voorbeelden: vind – vindt; gebeurd – gebeurt; kosten – kostten; verraadden – verraden; verwoeste – verwoestte. 

Slide 10 - Tekstslide

Homofone werkwoordsvormen
Om te weten hoe je deze woorden spelt, moet je de regels consequent en correct toepassen. Je kunt de regels in het schema vinden (online).  


Slide 11 - Tekstslide

Theorie blz. 32
-onderzoek doen
-lijst met vragen 
-korte inleiding met uitleg
-afsluiting met dankwoord
-betrouwbaar

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

Homofone werkwoordsvormen
Je weet nu dat je de 'gewone' spellingregels goed moet toepassen op alle werkwoorden. Zo spel je ook werkwoorden correct die heel veel op elkaar lijken qua klank. 

Kijk maar eens of het al lukt:

Slide 14 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
a Vorig jaar pesten / pestten de meisjes van 1H3 elke dag opnieuw het kleinste jongetje van
hun klas.
b Als je niet oppast, glijd / glijdt je nog uit op dat spiegelgladde beijzelde trottoir.
c Uit onderzoek word / wordt steeds opnieuw duidelijk dat voortschrijdend inzicht de
geschiedschrijving telkens weer veranderd / verandert.
d Esther denkt dat haar broertje van vijf nog wel in Sinterklaas geloofd / gelooft.
e Zou de krant ook meldden / melden dat deze politicus voor zijn veiligheid maandelijks
naar een andere stad verhuisd / verhuist?
f De OESO heeft gepleit voor een verplichte / verplichtte landelijke toets aan het eind van
groep 8; het basisonderwijs betreurd / betreurt dat.

regels van het spel heeft bepaald / bepaalt.
h Vind / Vindt je ook niet dat de hoofdpersoon in deze serie wel erg onwaarschijnlijke
avonturen beleefd / beleeft?

Slide 15 - Tekstslide

4. Hoofdletters en leestekens
HOOFDLETTER
1
Aan het begin van een zin. Let op zinnen in de directe rede.
2
Bij persoonsnamen; Sytske van der Zweep, mevrouw Van der Zweep.
3
Namen van verenigingen, bedrijven, instellingen en diensten.
4
Afleidingen van aardrijkskundige namen, merken, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en titels.

Slide 16 - Tekstslide

4. Hoofdletters en leestekens
HOOFDLETTER - wanneer niet?!
1. Soorten; glaasje bordeaux
2. historische periodes; middeleeuwen
3. afleidingen van feestdagen; kerstvakantie
4. maanden, dagen, seizoenen; mei, zondag, lente
5. windstreken; noorden, zuiden, westen, oosten
6. Religies en afleidingen daarvan; katholiek, islam, jodendom

Slide 17 - Tekstslide

4. Hoofdletters en leestekens
LEESTEKENS
Punt
Aan het eind van de zin.
Bij afkortingen.
Vraagteken & uitroepteken
Aan het eind van een zin. Let op de directe rede. 
Komma
1. Voor en na een bijstelling.
2. Tussen twee persoonsvormen.
3. Tussen onderdelen van een opsomming.
4. Voor of na een aanspreking. 
5. Voor een voegwoord.
Puntkomma
1. Zinnen die sterk met elkaar samenhangen.
2. Delen van een opsomming (in zinnen).
Dubbele punt
1. Opsomming aankondigen.
2. .Verklaring aankondigen.
3. Om de directe rede aan te kondigen.
Aanhalingstekens
1. Citaat.
2. Directe rede (alleen bij gesproken tekst, geen gedachten).

Slide 18 - Tekstslide

Plaats in de zinnen de hoofdletters en de leestekens.
a kun je me even helpen met die zware kist vroeg ferry van munster aan zijn broer lars die antwoordde weet je zeker dat je het niet alleen kunt ferry

b de gereformeerde predikant van de pauluskerk hield wel van feta retsina sangria en chorizo iberico maar dansen als de griekse sirtaki en de spaanse flamenco waren hem een gruwel

Slide 19 - Tekstslide

5. Meervoudsvorming
- Meervouden op -s: schrijf de s eraan vast als de uitspraak correct blijft.
garages, bureaus, essays.
- Uitspraakproblemen voorkomen is: 's
vwo'ers  
Meervouden op -en: bomen, laarzen, dieven, takken, perziken, knieën, bacteriën
Meervouden op -eren: eieren, runderen
Vreemde meervoudsvormen: musea, data, crises, politici.

Slide 20 - Tekstslide

6. Verkleinwoorden. Noteer de verkleinvorm.
a display
b hyena
c logé
d oefening
e pudding
f radio

Slide 21 - Tekstslide

7. Tussenklank in samenstellingen

Tussen-s-, tussen-e- en tussen-en- in samenstellingen

Slide 22 - Tekstslide

Samenstellingen met een tussenklank-s
Je schrijft de tussenklank-s als je die hoort in de samenstelling.
Dorp + gek = dorpsgek
Dorp + straat = dorpsstraat
Maar niet: dropsveter 

Slide 23 - Tekstslide

Samenstellingen
Géén tussen-n  als:
  • Het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft (snottebel, rijstevlaai)
  • Het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets waar maar 1 van is (zonnebril, maneschijn)

Slide 24 - Tekstslide

Samenstellingen Samengevat

Slide 25 - Tekstslide

Welke samenstellingen zijn goed?
A
Groentenwinkel, berensterk
B
Groentewinkel, beresterk
C
Groentenwinkel, beresterk
D
Groentewinkel, berensterk

Slide 26 - Quizvraag

Welke samenstelling klopt?
A
apentrots
B
apetrots
C
secondenwijzer
D
secondeswijzer

Slide 27 - Quizvraag

8. Aan elkaar of los?

Slide 28 - Tekstslide

8. Aan elkaar of los?

Slide 29 - Tekstslide

8. Aan elkaar of los?

Slide 30 - Tekstslide

8. Aan elkaar of los?
Aan elkaar:
1. Samenstellingen van twee of drie woorden: schoolvakantie
2. Getallen tot en met duizend en in samenstellingen: drieduizend, zeshonderd. 
3. Combinaties van voorzetsel en bijwoord: dichtbij, naartoe.
4. Combinatie van twee voorzetsels: voorin, achterop.
5. Er, hier, daar, waar + voorzetsel: hieraan, waarvoor, daartegenover.

Slide 31 - Tekstslide

8. Aan elkaar of los?
Los: 
1. Getallen met miljoen of miljard: vijf miljoen, zes miljard.
2. Combinatie van voorzetsel en bijwoord als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: hij woont dicht bij de stad.
3. Combinatie van twee voorzetsels als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: ik zit graag achter op de fiets
5. Voorzetsels die onderdeel uitmaken van een werkwoord: inpakken, opschieten, bijzetten. 

Slide 32 - Tekstslide

9. Liggend streepje

Slide 33 - Tekstslide

9. Liggend streepje

Slide 34 - Tekstslide

10. Trema en apostrof

Slide 35 - Tekstslide

10. Trema, apostrof, accenttekens

Slide 36 - Tekstslide

11. De schrijfwijze van getallen
Letters gebruik je voor
• hele getallen van één tot en met twintig: acht, negentien, zesde, achtste
• de tientallen tot honderd: vijftig, zeventig; dertigste
• de honderdtallen tot duizend: achthonderd, driehonderdste
• de duizendtallen tot twaalfduizend: negenduizend, tienduizendste
• de getallen miljoen, miljard, biljoen enzovoort: zeven miljoen (los!), negen miljardste (los!)
! Bij grote getallen kun je cijfers en woorden combineren: 34 duizend, 143 miljoen, 26 miljard.

Slide 37 - Tekstslide

11. De schrijfwijze van getallen
Cijfers gebruik je voor
• getallen boven de twintig, uitgezonderd de tientallen en honderdtallen:
35 miljoen, de 24e (24e , 24ste) voorstelling, 92 gasten
• exacte waarden, zoals maten, gewichten, temperaturen, bedragen, telefoonnummers, data,
adressen, percentages, rekeningnummers, jaartallen, exacte tijdstippen: 67 liter, 45 meter, 4
kilo, 37 °C, € 7,85, 10 mei 1996, Schilderskade 66, 12% of 12 procent, groep 6, paragraaf 4.5,
om 16.00 uur (vier uur geeft de tijdsduur aan.)


Slide 38 - Tekstslide

11. De schrijfwijze van getallen
Let op:
• Schrijf breuken los (twee derde: 2⁄3, vier zeven achtste: 47⁄8; maar: tweeënhalf), behalve in een
samenstelling: driekwartsmaat, tweederdemeerderheid
• Als in een zin grote aantallen van iets in cijfers staan, gebruik je in die zin ook cijfers voor
kleine aantallen van datzelfde iets: Van de 35 apen werden er 8 ziek, maar de twee verzorgers
hadden nergens last van.

Slide 39 - Tekstslide

12. Met of zonder -n?

Slide 40 - Tekstslide

12. Met of zonder -n?
Bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden schrijf je met een -e (zieke koeien, de aanwezige journalisten), maar
als ze zelfstandig gebruikt worden én personen in het meervoud aanduiden schrijf je ze met
-en: doven en slechthorenden, ouden van dagen, de geslaagden.

Slide 41 - Tekstslide

12. Met of zonder -n? / Kies de juiste vorm.
a Sommige / Sommigen van ons vroegen zich af of de katten alweer binnen waren, of dat ze beide / beiden weer eens een nachtje buiten bleven.
b Van die witlofstronken heten de kleine / kleinen lekkerder te zijn dan de grote / groten.
c De zoons van de buren staan er beide / beiden om bekend dat ze agressief zijn en de meeste / meesten buurtbewoners beangstigen

Slide 42 - Tekstslide

13. Probleemwoorden

Lastige Nederlandse woorden. 

Dictee :-)

Slide 43 - Tekstslide