taalverzorging H3 spelling

Taalverzorging H3 - spelling
meervoud op -en + s (blz. 82)

tegenwoordige tijd van de persoonsvorm (blz. 84)


1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taalverzorging H3 - spelling
meervoud op -en + s (blz. 82)

tegenwoordige tijd van de persoonsvorm (blz. 84)


Slide 1 - Tekstslide

Meervoud -en

Slide 2 - Tekstslide

Meervoud 
- s / -'s


Slide 3 - Tekstslide

-s
Als je het woord anders verkeerd uitspreekt, plaats je een 's
Dit zijn vaak woorden die eindigen op -a -o -u -i of -y
opa's - lolly's - polo's

Soms vormen klinkers samen klanken die je niet verkeerd kunt uitspreken: eau, ie, ay, oe, ei
cadeaus - kolonies - sprays



Slide 4 - Tekstslide

Welke meervoudsregel hoort erbij?



reparatie
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -ën
D
Geen meervoud

Slide 5 - Quizvraag

Welke meervoudsregel hoort erbij?



alinea
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s
D
Geen meervoud

Slide 6 - Quizvraag

Welke meervoudsregel hoort erbij?



asperge
A
meervoud op -en
B
meervoud op -s
C
meervoud op -'s

Slide 7 - Quizvraag

Meervoud van café is?
A
cafés
B
café's

Slide 8 - Quizvraag

meervoud van: lobby
A
lobbys
B
lobby's

Slide 9 - Quizvraag

Het meervoud van logo is:
A
logos
B
logo's
C
logoos

Slide 10 - Quizvraag

Maak het meervoud van:
baby
A
babies
B
baby's

Slide 11 - Quizvraag

persoonsvorm tegenwoordige tijd
bladzijde 84

Persoonsvorm is een werkwoord
Past zich aan aan het onderwerp
Stam = hele werkwoord -en

Slide 12 - Tekstslide

persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt

Slide 15 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Dat (gebeuren)beslist niet!
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 16 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Zin: Hou... jij je meestal aan die regels?
A
dt
B
d
C
t

Slide 17 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
De overvaller (beroven) het gezin.
A
berooft
B
beroofd

Slide 18 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
De kok (snijden) ... de groente voor het hoofdgerecht.
A
Snijd
B
Snij
C
Snijdt
D
Sneed

Slide 19 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Dat bos (branden) ... helemaal af.
A
brand
B
branden
C
brandt
D
brandde

Slide 20 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(vinden) je moeder dat je je kamer op moet ruimen?
A
Vind
B
Vindt

Slide 21 - Quizvraag

Hij (willen) graag nieuwe sneakers kopen.
A
wilt
B
wild
C
wil

Slide 22 - Quizvraag

aan het werk
Maak:
- meervouden op -en en -s

- persoonsvorm
tegenwoordige tijd

Slide 23 - Tekstslide