RT les 7 werkwoord spelling

We beginnen met 10 minuten lezen
timer
10:00
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
RTMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

We beginnen met 10 minuten lezen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Remedial teaching
Les 7
werkwoord spelling

Slide 2 - Tekstslide

Wat hebben we de vorige les geleerd?

Werkwoordspelling: 
Persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud en meervoud
Infinitief 
Voltooid deelwoord

Slide 3 - Tekstslide

vormen van het werkwoord
Ieder werkwoord kan in verschillende vormen voorkomen. pv=persoonsvorm: Zij sport veel 
vdw=voltooid deelwoord: zij heeft vaak gesport 
inf=infinitief (hele werkwoord): zij gaat vaak sporten tdw=tegenwoordig deelwoord: Al sportend luistert ze naar muziek. 
Welke vorm heeft het woord tussen sterretjes*.....* ?

Slide 4 - Tekstslide

Wat is een infinitief?
Geef een voorbeeld bij je uitleg.

Slide 5 - Open vraag

Hoe herken je een voltooid deelwoord?

Slide 6 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 7 - Open vraag

Wat gaan we deze les leren?
  • Herkennen en toepassen spelling persoonsvorm in de zin
  • Herkennen en toepassen spelling infinitief en voltooid deelwoord
  • Regels werkwoordspelling tegenwoordige tijd en verleden tijd
Wat heb je deze les nodig?
LessonUp, jufmelis.nl (en de lesbrief uit SOM voor extra hulp)

Slide 8 - Tekstslide

persoonsvorm: tijdproef
Een werkwoord dat in de zin van tijd kan veranderen, noemen we de persoonsvorm.
 Let op: als een zin uit twee zinnetjes bestaat, kun je meestal ook twee werkwoorden veranderen. 
Dan zijn er dus twee persoonsvormen. 
In de volgende blooket zoek je de persoonsvorm(en) door de de tijdproef te gebruiken. 

Slide 9 - Tekstslide

Persoonsvorm: getalproef
Als de tijdproef niet werkt, gebruik je de getalproef.
* Zoek het onderwerp.
* Verander het onderwerp van enkelvoud naar meervoud (of van meervoud naar enkelvoud). Het woord dat mee verandert is de persoonsvorm.
* Regel: O. en PV staan of allebei in enkelvoud of allebei meervoud.
Blooket zoek de persoonsvorm en gebruik de getalproef: https://dashboard.blooket.com/edit?id=65a6d71caf99bde42a74572d

Slide 10 - Tekstslide

werkwoorden vervoegen:
verschil stam en ik-vorm
Werkwoord "lopen" vervoegen in het enkelvoud (ev) en meervoud (mv):
  • (ev) ik loop=ik-vorm en jij/hij/zij/het loopt ik-vorm + t
  • (mv) wij/jullie/zij lopen het hele werkwoord (is ook de stam + en)
Let op: de stam is niet hetzelfde als de ik-vorm.
De stam van lopen=lop, maar de ik-vorm =loop

Wat zie je: stam of ik-vorm?

Slide 11 - Tekstslide

werkwoorden- persoonsvorm tt
Wat is de juiste schrijfwijze van de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd? 

Kijk eerst goed hoe je het hele werkwoord schrijft. 
Maak dan de ik-vorm. 
Vervoeg dan het werkwoord enkelvoud (hij/zij/jij) ik-vorm +t,
 Vervoeg dan het meervoud (wij/zij) stam+en (= het hele werkwoord)

Slide 12 - Tekstslide

Verleden tijd
Zwakke werkwoorden ( klankvast): ik-vorm + de(n)/te(n)
Staat de laatste letter van de ik-vorm in het 'sexy fokschaap'?
JA                                                                           NEE
schrijf ik-vorm + te(n)                            schrijf ik-vorm + de(n)


Slide 13 - Tekstslide

Verleden tijd
Sterke werkwoorden: klinkerverandering

VB.: 
bieden - ik bood - wij boden 
blazen - ik blies - wij bliezen
lopen - ik liep - wij liepen 

Slide 14 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Zwak volt. dw.: Eindigt altijd op -d of -t 
Langer maken of taxikofschip gebruiken

Sterk volt. dw.: makkelijker om te schrijven
VB.: 
gelopen
geslapen

Slide 15 - Tekstslide

Aan het werk
we kijken in classroom naar de oefeningen die zijn bijgevoegd als extra oefeningen bij spelling.
Dat zijn oefening 81 t/m 91
Maak het in je schrift
( Ze hoeven niet allemaal in de les af)

Slide 16 - Tekstslide

Aan het werk
Maken op jufmelis.nl:
Ga naar werkwoordspelling en maak
pv tegenwoordige tijd door elkaar
oefening 1 en 2
pv verleden tijd enkelvoud
 oefening 1 en 2
pv verleden tijd meervoud
 oefening 1 en 2
voltooid deelwoord (zin) oefening 1

Slide 17 - Tekstslide